Eind oktober beantwoorde minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat vragen uit de Eerste Kamer over het wetsvoorstel voor een verbod op kolen bij elektriciteitsproductie. Een extra vragenronde werd echter nodig geacht, om meer duidelijkheid te verkrijgen van de minister. Nu ook de nadere memorie van antwoord op 22 november is gepubliceerd, lijken concrete antwoorden op enkele vragen uit te blijven.
De mogelijkheid van het gebruik van een alternatieve brandstof voor kolen, en wat daarbij wenselijk is, stond deze vragenronde centraal. Een hoofdlijn in de antwoorden van de minister is dat het kabinet vasthoudt aan de verwachting dat alternatieve brandstoffen technisch en financieel mogelijk zijn binnen de gestelde overgangstermijn, en dat verdere afwegingen voor de exploitanten zijn. Een heldere onderbouwing van deze verwachting ontbrak echter opnieuw.
Verbod biomassa in kolencentrales voorzienbaar?
De mogelijkheid voor een alternatieve brandstof speelt een belangrijke rol in het vraagstuk of er met de wet juridisch sprake is van regulering of onteigening. In de vragen vanuit de Eerste Kamer werkte de recente discussie over de duurzaamheid van biomassa sterk door. De stellingname van het kabinet is dat vier van de vijf kolencentrales kunnen overschakelen op een alternatieve brandstof, waarbij biomassa wordt voorgedragen als het meest voor de hand liggend. In de politiek, wetenschap, maatschappij en media neemt de kritiek op geïmporteerde biomassa in kolencentrales echter toe.
Los van de juistheid van de kritiek, is een logische gestelde vervolgvraag of het reëel is dat de exploitanten in het kader van het huidige debat rondom biomassa, daarin zouden investeren. Een belangrijk argument voor het kabinet om geen nadeelcompensatie te geven voor een waarschijnlijke sluiting van de centrales, is dat een verbod op kolen ten tijde van de investeringsbeslissing voorzienbaar zou zijn geweest. In die context zouden mogelijke toekomstige restricties op biomassa ook voorzienbaar zijn. De minister stelt dat duurzame biomassa voor elektriciteitsopwekking een optie is in het Klimaatakkoord en verwijst onder andere naar een nog jaarlijks door het PBL op te stellen rapport over de beschikbaarheid van biomassa. Hieruit blijkt echter des te meer dat toekomstig biomassabeleid nog allerminst zeker is.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan met een donatie. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
Onderbouwing van verwachtingen blijft uit
De minister spreekt meerdere malen de verwachting uit dat alternatieve brandstoffen technisch en financieel binnen de gestelde overgangstermijn in de betreffende kolencentrales toegepast kunnen worden. De onderbouwing voor deze verwachting is in het geval van biomassa enkel gebaseerd op enkele voorbeelden uit het buitenland, terwijl dit voor de overige alternatieven door een gebrek aan voorbeelden puur bij een verwachting blijft.
Daar staan enkele recente onderzoeken tegenover die het tegendeel aantonen. Zo bleek voor de Rotterdamse MPP3-centrale volgens onderzoek door Frontier Economics een overstap naar ofwel biomassa of waterstof in 2030 financieel niet realistisch. PBL gaf tijdens een briefing in de Tweede Kamer onlangs ook aan dat een overstap op biomassa in 2030 niet reëel is. Het kabinet heeft dergelijke onderzoeken zelf niet laten uitvoeren, maar heeft wel aanmerkingen op het onderzoek door Frontier Economics. Zo zou er goedkopere biomassa zijn dan de in het onderzoek genoemde houtpellets, terwijl bij de huidige bijstook juist voor dit type biomassa is gekozen op financiële en beschikbaarheidsgronden.
De buitenlandse kolencentrales die wel op biomassa zijn overgestapt en nu als voorbeeld worden gebruikt, hebben dit gedaan met behulp van uiteenlopende subsidies, geeft de minister toe. Tegelijkertijd geeft de minister aan dat er geen nieuwe subsidies voor biomassa-bijstook zullen komen. Op de vraag of er rond 2030 wel voldoende duurzame biomassa beschikbaar is (PBL stelt momenteel van niet), verwijst de minister naar het jaarlijks op te stellen beschikbaarheidsrapport van PBL. De huidige en toekomstige bevindingen op dit gebied acht de minister echter niet van doorslaggevend belang voor het huidige wetsvoorstel.
Wat betreft andere alternatieve brandstoffen dan biomassa is de minister kort maar krachtig: nee, er zijn geen voorbeelden waarbij dit ooit is gerealiseerd, ja, het kabinet verwacht dat dit over uiterlijk tien jaar toch mogelijk is. Op de conclusie van het onderzoek door Frontier Economics naar het gebruik van waterstof in de MPP3-centrale (niet rendabel) wordt niet direct ingegaan, er wordt slechts gesteld dat dit mogelijk voor andere centrales anders kan zijn en dat men veel verwacht van de ontwikkeling van waterstof.
Minister komt terug op eerdere uitspraak
De minister wordt herinnerd aan zijn uitspraak in de Tweede Kamer dat de mogelijkheid voor een alternatieve brandstof bepaalt of er sprake is van onteigening of niet. Nu stelt de minister dat dit er helemaal niet toe doet, omdat ook wanneer een alternatief niet mogelijk blijkt, men nog steeds over het eigendom blijft beschikken. Daarbij verwijst hij naar een uitspraak van de Hoge Raad over het verbod op pelsdierhouderij. In die zaak werd geoordeeld dat de pelsdierhouders nog enig economisch belang en een zinvolle gebruiksmogelijkheid van de activa van hun onderneming behielden.
Het is de vraag of deze vergelijking hier ook opgaat. Een kolencentrale die geen energie kan opwekken is bijvoorbeeld geen courant vastgoed. Mogelijk is er sprake van ‘de facto onteigening’: ondanks het behouden van het eigendom heeft men er geen noemenswaardig economisch belang meer bij. Er is in ieder geval geen nader onderzoek geweest waarmee op voorhand kan worden gesteld dat een lucratieve herontwikkeling mogelijk is, wanneer energieopwekking niet meer mogelijk is.
Tijdsdruk mogelijk doorslaggevend
Hoewel uit de vragen soms bleek dat enkele Kamerleden zich nog dieper in de materie hadden kunnen verdiepen (de VVD verwarde een ‘Circular Product Footprint’ met de CO2-minimumprijs (‘Carbon Price Floor’ – CPF), is onwaarschijnlijk dat deze nadere memorie van antwoord de sceptische Kamerleden voldoende heeft kunnen overtuigen. Daar waar onderzoek beschikbaar is, wordt dit door de minister als onjuist of irrelevant afgedaan. Daar staan veel verwachtingen van het kabinet tegenover, die juist niet worden onderbouwd met onderzoek of concrete cijfers. De tijd begint echter te dringen als men de in het wetsvoorstel genoemde termijnen voor het verbod wil behouden. Op 3 december is de plenaire behandeling ingepland.
Jeroen Mulder