De aankondiging van de winnaars van de Goldman Environmental Prize van dit jaar is een mooie kans om activistische leiders de aandacht te geven die ze verdienen. Maar het is ook een moment om er bij stil te staan hoeveel moed hun inspanningen (en die van vele anderen) vergen.
Toen mijn dierbare vriendin Berta Cáceres en ik de prijs in 2015 wonnen zei Berta in haar toespraak: ‘ik heb mijn leven in dienst van moeder aarde gesteld.’ Niet lang daarna werd Berta in Honduras vermoord. Haar verhaal is tragisch, maar niet uniek. Enige maanden later werd Isidro Baldenegro López, een andere ontvanger van de Gold Environmental Prize, doodgeschoten.
Het is nog nooit zo gevaarlijk geweest om milieuactivist te zijn. Neem het geweld dat losbrak tegen de milieuactivisten die tegen de Dakota Acces pijpleiding in de VS protesteerden. De politie werd beschuldigd van het gebruik van excessief geweld om de leden van de Standing Rock Sioux en hun supporters uiteen te drijven, die betoogden dat het project hun water zou besmetten en heilige begraafplaatsen zou beschadigen.
Gelukkig werd er bij deze protesten niemand gedood. Maar elders, in meer fragiele democratieën, betalen milieuactivisten die opstaan tegen vervuilers met hun leven. Een Global Witness rapport documenteert alleen al in 2015 185 moorden in 16 landen. Dat is bijna het dubbele van het aantal gedode journalisten dat jaar.
Mijn eigen ervaringen onderstrepen de gevaren waar kruisvaarders voor de natuur mee te maken krijgen. Acht jaar lang is mijn gemeenschap Owino Uhuru op het Keniaanse platteland blootgesteld aan loodvergiftiging veroorzaakt door de activiteiten van een door de staat gelicenseerde smelter. Het criterium van de Wereldgezondheidsorganisatie voor loodvergiftiging is 5 microgram per deciliter. Het hoogste niveau gemeten in Owino Uhuru was 420 microgram per deciliter. Bij de met veel publiciteit omgeven besmetting in Flint, Michigan werd 35 microgram per deciliter gemeten.
Toen mijn gemeenschap ontdekte dat ze vergiftigd werd vocht ze terug. We schreven brieven naar de regering en organiseerden vreedzame protesten. Met de steun van mijn gemeenschap stichtte ik het Center for Justice, Governance, and Environmental Action (CJGEA) om de staat en bedrijven ter verantwoording te roepen voor het garanderen van een schoon en gezond milieu.
In februari 2016 daagde het CJGEA zes overheidsinstanties en twee commerciële entiteiten voor de rechtbank. Er gebeurde niets. Een jaar later toen we advertenties in lokale kranten plaatsten met onze intentie om de twee bedrijven aan te klagen brak de hel los.
Ondanks de moorden op Berta, Isidro en zoveel anderen zag ik nog niet geheel in hoe gevaarlijk het was om een machtige door de regering gesteunde organisatie uit te dagen. Al snel ontving ik een huiveringwekkend telefoontje waarin ik gewaarschuwd werd mijn zoon goed in de gaten te houden. Milieuactivisten binnen de gemeenschap werden aangevallen, hun huizen omsingeld door bandieten met machetes. De zoon van een nauwe bondgenoot werd door onbekenden ontvoerd – en later gelukkig vrijgelaten.
Je zou verwachten dat de staat zijn burgers tegen dit soort tactieken zou beschermen, en überhaupt tegen vergiftiging. We hebben geen wetten overtreden; in tegendeel, we houden de grondwet van Kenia juist hoog, die burgers het recht op een veilige en gezonde omgeving garandeert. Maar wellicht moeten we niet opkijken van het gedrag van de staat. In 2015 stemde de Keniaanse regering in de Algemene Vergadering van de VN samen met slechts dertien andere landen tegen een VN-resolutie die riep om de bescherming van voorvechters van de mensenrechten.
De natuur heeft genoeg te bieden om aan ieders behoeften te voldoen, maar niet aan ieders hebzucht. Nu natuurlijke hulpbronnen steeds schaarser worden worden de overvloedig mineraalrijke landen van Afrika steeds lucratiever voor investeerders die hun winsten willen maximaliseren. Maar alhoewel regeringen kansen voor economische groei en het scheppen van werkgelegenheid moeten verwelkomen, moeten ze bedrijven niet toestaan om de natuur te beschadigen en de gezondheid en levensonderhoud van inwoners op het spel te zetten.
Zoals de verhalen van Berta, Isidro en mijzelf demonstreren kunnen we niet langer vertrouwen op overheidsorganen zoals het nationale rechtssysteem om deze uitkomst te garanderen, en nog veel minder dat ze misdaden tegen de planeet en zij die er voor vechten zullen onderzoeken en gerechtelijk vervolgen. Daarom heeft de wereld een onafhankelijk internationaal erkend wettelijk orgaan nodig waar gemeenschappen en activisten zich toe kunnen wenden om milieumisdaden aanhangig te maken.
De benoeming in maart 2012 van de eerste speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu ooit was een stap in de goede richting. Maar we hebben een systeem met tanden nodig. Twintig jaar geleden werd het Internationale Strafhof opgericht om oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid te vervolgen. Een overeenkomstig hof zou het zelfde moeten doen voor misdaden tegen het milieu en zijn voorvechters.
Het smoren van de stemmen die vechten om milieuwetgeving en regels na te leven is contraproductief. De planeet en zijn bewoners zijn stervende. Zij die vechten om deze sterfgevallen te voorkomen verdienen bescherming, en niet om de volgende slachtoffers te worden.
Phyllis Omido