Het verbranden van hout in elektriciteitscentrales en van bio-ethanol en biodiesel in auto’s draagt niet of nauwelijks bij aan besparing van CO2-uitstoot. Daarom zijn ze niet geschikt als middel voor de transitie naar een duurzame energievoorziening. Dat stelt de KNAW in haar recente visiedocument, dat werd gepubliceerd voorafgaand aan de bespreking van het Energieakkoord in de tweede kamer.
Het verbranden van olie, kolen en gas produceert CO2 en andere broeikasgassen. Planten nemen tijdens hun groei juist CO2 op. De Nederlandse en EU-wetgeving stimuleren daarom het gebruik van hout voor elektriciteitscentrales en van plantaardige biobrandstoffen (biodiesel en bio-ethanol) voor wegvervoer. Onafhankelijke deskundigen zetten hier vraagtekens bij.
Hout voor elektriciteitscentrales
De EU ziet hout en houtafval als een belangrijke vorm van duurzame brandstof. Dankzij de subsidie hierop neemt in Nederlandse kolencentrales het gebruik toe van hout uit de V.S. en Canada. Naarmate de vraag stijgt zullen meer bossen worden gerooid. Dat produceert veel broeikasgas, want hout produceert minstens evenveel CO2 als steenkool. Nieuw geplante bomen kunnen deze CO2 opnemen, maar ook als voor elke gerooide boom een nieuwe wordt aangeplant duurt het 20 tot 100 jaar tot de uitgestoten CO2 weer is vastgelegd.
Meestook van hout leidt niet tot innovatie en de bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot is onzeker. Het is geen effectieve manier om de uitstoot van broeikasgas te verlagen.
Biobrandstof voor auto’s
De productie van bio-ethanol en biodiesel voor verkeer en vervoer kent fundamentele problemen:
– Het gebruik van planten voor energie is ineffectief
Aardolie, gas en steenkool zijn ontstaan uit samengeperste planten en diertjes. Het zijn dus biobrandstoffen. Het aanmaken daarvan kostte echter vierhonderd miljoen jaar, want planten zijn heel inefficiënt in het vastleggen van zonne-energie. Planten en bomen leggen wereldwijd slechts 0,03% van de ingestraalde zonne-energie vast. Om 5% van onze benzine en diesel te vervangen door koolzaadolie moeten we heel Nederland ten noorden van de lijn Amsterdam-Enschede met koolzaad beplanten. Zonnecentrales kunnen veel meer zonne-energie vastleggen. Wetenschappelijk en economisch ligt de toekomst bij het directe gebruik van zonne-energie, langs fotovoltaīsche of bio-organische weg.
– Er is niet genoeg goede landbouwgrond
Biobrandstof concurreert met voedsel. Vanwege gebrek aan grond wordt ongerepte grond ontgonnen zodat daar het voedsel kan worden geteeld dat door biobrandstof is verdrongen (‘Indirect Land Use Change’ ofwel ILUC). Dit ontginnen van natuurgebieden produceert veel broeikasgas. Dat maakt de nettowinst bij vervanging van fossiele door biobrandstof beperkt en onzeker.
– Biobrandstof concurreert met hoogwaardiger en urgenter gebruik van biomassa
Zogenaamd ‘afval’ moet in werkelijkheid voor een groot deel teruggegeven worden aan de grond om de bodemvruchtbaarheid te behouden. Verder kan afval, en biomassa in het algemeen, beter worden gebruikt als grondstof voor veevoer en voor hoogwaardige chemie dan als brandstof. Door bioraffinage kunnen er eiwitten, vezels en materialen voor kunststoffen uit worden gehaald. Alleen onbruikbare restanten worden dan verbrand.
Maar als gevolg van het verplichte gebruik van biobrandstof in Europa is bijvoorbeeld gebruikt frituurvet nu duurder dan vers vet. De oleochemische industrie gebruikt daarom als grondstof voor smeermiddelen, verf en zeep geen frituurvet meer, maar palmolie. Zo leidt het gebruik van frituurvet voor biodiesel tot het rooien van oerwoud voor oliepalmen.
– Fabriceren van biobrandstof kost brandstof
Grondbewerking, bestrijdingsmiddelen, kunstmest, transport en het omzetten van planten in vloeistof kosten elektriciteit, aardgas en benzine. Daarbij gaat een deel van de CO2-winst verloren. Als de verdringingseffecten worden meegerekend (Indirect Land Use Change, ILUC) produceren sommige biobrandstoffen meer broeikasgas dan gewone benzine.
Het is twijfelachtig of tweede-generatie biobrandstof uit plantenafval, gras en bomen een oplossing biedt. Het legt beslag op vruchtbare grond en water. Het telen, transporteren en vloeibaar maken van gras en hout kosten zelf brandstof, net als bij biobrandstof uit voedsel. Biobrandstof uit algen biedt wat meer perspectief, maar de uitvoerbaarheid is onzeker.