Er was eens, lang, lang geleden… een tijd zonder economie. Vroeger waren gezinnen en stammen zelfvoorzienend. Dat duurde niet lang, want door specialisatie en ruilhandel ontstond er als vanzelf iets wat we nu noemen ‘de reële economie’, transacties van echte spullen. Om specialisatie te faciliteren (ik doe vooral waar ik goed in ben) was ruilhandel hard nodig (mag ik van jou dit, krijg je van mij dat). Om dit systeem van ruilhandel te vergemakkelijken, is geld geïntroduceerd, als coördinatiemechanisme. En daarna ontstond – vooral wanneer inkomsten en uitgaven niet synchroon liepen in de tijd en plaats en om risico’s te dekken en te delen – de financiële economie.
Alleen al vanuit de oorsprong moet daarom de reële economie dienend zijn aan de samenleving en op zijn beurt moet de financiële economie dienend zijn aan de reële economie. Zeker de laatste decennia zijn deze drie van elkaar losgeraakt en hebben ze een ‘eigen leven’, met dito eigen belangen en doelen, gekregen.
Wat is later waard?
Van oudsher heeft de economie – gericht op transacties in het nu – een gespannen relatie met houdbaarheid. Immers, zo stelt Wijffels: “hoe hoger de discontovoet, des te minder is de toekomst waard.” In toenemende mate hebben zowel de markt (met credo’s als kwartaalkapitalisme) als het openbaar bestuur (met een electorale horizon van maximaal vier jaar en vele peilingen tussendoor) te maken gekregen met prikkels die vooral op de korte termijn zijn gericht. Nadenken over de lange termijn werd niet beloond in markttermen of in politieke winst.
Dat is wellicht het meest in het oog springend bij de speculatieve economie, die een hoge vlucht heeft genomen. In de getoonde figuur van valutatransacties is te zien dat de reële economie gestaag groeide (gelijk oplopend met de groei van het BBP), terwijl de niet-reële economie explodeerde. Dit was symptomatisch voor het feit dat in de woorden van Wijffels ‘het empathisch vermogen van bedrijven dramatisch is gedaald’.
Deze institutionalisering van de financiële economie zorgde dat men steeds minder rekening hield met de reële economie, omdat dit uiteindelijk steeds minder onderdeel uitmaakte van de eigen ‘werkelijkheid’. Daarnaast was de negatieve impact op de omgeving geen onderdeel van de grotere afwegingen (privatizing profits and socializing costs). Prikkels in het economisch systeem zorgden niet voor een natuurlijke verantwoordelijkheid.
Een dominante economische denker, Milton Friedman, stelde in de jaren ‘70 dat ‘the only social responsibility of a company is to make profit’. Daar zit geen enkele empathie bij! Met deze mores is de economie dus niet dienend aan de samenleving, maar andersom: de samenleving zou dienend moeten zijn aan het verdienvermogen van de economie. Transacties zijn dan dus een doel en geen middel. En winstmaximalisatie vraagt om hoge marges en/of transactiemaximalisatie. Het is niet gek dat in deze omstandigheden een lineaire economie hoogtij viert: een euro vandaag is meer waard dan rommel morgen.
Balans tussen waarden
Het weer in de natuurlijke rol brengen van de financiële economie, als coördinatiemechanisme van de reële economie, is belangrijk. Dit versnelt het proces van meervoudige waardecreatie omdat de hiërarchie van afwegingen dan mogelijk is (het moet waarde in de samenleving creëren en dan zijn risicovergoedingen geen probleem). Net zoals in de reële economie gaat het hier vooral om mentaliteit; het eigen gedrag. Wanneer winst in de financiële economie leidt tot waardevernietiging c.q. verspilling in de reële economie of samenleving, moet er een intrinsieke motivatie zijn (mores) dat dit niet-gewenst gedrag is.
De richting van de laatste jaren is daarbij heel hoopvol. Bedrijven ‘verMVO-en’, allereerst omdat er druk vanuit de omgeving bestond, maar steeds meer omdat ze meer empathie tonen en dus ook zelf willen. Feike Sijbesma, ceo van DSM, zegt: “waar je impact kan hebben, heb je verantwoordelijkheid”. Dus kijken bedrijven niet alleen naar het minimaliseren van hun negatieve impact, maar ook naar hoe ze hun positieve impact kunnen vergroten. Omdat stakeholders het eisen, moeten ondernemingen ook toenemend transparant zijn over hun impact. Zo is een jaarverslag in de laatste tien jaar veranderd van een financieel verantwoordingsdocument naar een geïntegreerd rapport met niet-financiële waardecreatie.
Wat langzamerhand echter ook steeds duidelijker wordt, is dat zonder het mede nemen van deze verantwoordelijkheid er in de toekomst economische schade kan ontstaan, waarvoor de onderneming niet immuun is. Ofwel: nu handelen in het belang van de lange termijn is ook welbegrepen eigenbelang. Met deze wetenschap is er recent zelfs een pleidooi gehouden om niet-financiële waarde te hernoemen tot pre-financiële waarde; ooit wordt het ook in geld uit te drukken.
Herstel van dienstbaarheid
Als we het streven naar duurzaamheid kunnen herwaarderen van vooral moraliteit naar vooral (economisch) zinvol, zal het denken hierover een mooie versnelling krijgen. Van de happy few naar de powerful majority, of zoals laatst bij een circulair congres werd gezegd van main dream naar mainstream. Dat kan alleen als we weer expliciet kunnen zijn over een heldere hiërarchie: de economie moet dienend zijn aan de samenleving. De overheid kan daar best het goede voorbeeld in geven door als ultiem meetinstrument niet langer het Bruto Binnenlands Product (BBP) te gebruiken. De simpele statistiek van het afzetten van BBP ten opzichte van geluk (uit de world database of happiness; zie http://worlddatabaseofhappiness.eur.nl) toont dat er nauwelijks correlatie is tussen geluk en BBP per hoofd.
Als we echter kijken naar de relatie tussen inkomensgelijkheid en geluk, blijkt er plots best veel correlatie. Kortom, laten we doel en middel goed blijven scheiden. Als de economie meer dienend wordt aan de samenleving, herstellen we onze stuurinformatie. Dan kan duurzaamheid nooit een saus zijn voor de strategie van ondernemingen, maar zal het onderdeel van het fundament moeten zijn. En laten we Wijffels dan zien dat empathie best een zinvol onderdeel kan zijn van een bedrijfsstrategie en tegelijk aantonen dat de markt en stakeholders dat ook nog eens belonen!
Frido Kraanen is Duurzaamheidsdirecteur bij PGGM en bestuurslid bij WeHelpen en Deltaplan Dementie. Hij heeft ervaring in corporate responsibility en de transitie naar een circulaire economie (CE). Tevens houdt hij zich op internationaal niveau bezig met de rol van geld en financiering in de overgang naar de CE.