Een van de belangrijkste redenen om circulaire economie te omarmen, tenminste voor beleidsmakers, is het feit dat het banen oplevert. Getallen noemen met veel nullen werkt dan indrukwekkend. We hebben ook nog een naam voor deze banen: Circulaire banen, volgens een recent rapport. Mooi, denk ik dan. Banen, altijd fijn. Wie wil dat nou niet? Je zou het de sociale kant van de circulaire economie kunnen noemen. Maar hoe werkt dat dan? En komen die banen er ook echt?
Waardecreatie
De circulaire economie, als een manier van organiseren zodat we een economie hebben die binnen de grenzen wat de aarde ons te bieden heeft opereert, is gericht op het organiseren van materiaalstromen. Dat is de basis. De waarde die gecreëerd wordt in de circulaire economie is die van waardebehoud. We zorgen ervoor dat alles wat gemaakt wordt langer mee gaat, hetzij als product, hetzij door het opnieuw gebruiken van onderdelen of materialen. Dit organiseren gebeurt op allerlei manieren in en tussen organisaties in waardecycli. Dit zijn de circulaire businessmodellen waar u ook veel over kunt lezen. Deze andere manier van organiseren heeft consequenties voor het werk wat gedaan moet worden. Daarmee is de creatie van banen in de circulaire economie geen doel op zich, maar het gevolg van een organisatievraagstuk.
Circulaire banen
Volgens een recent onderzoek zijn circulaire banen alle banen die zich bezig houden met onderdelen van de circulaire economie. Denk daarbij aan data-analisten, een architect, iemand die werkt bij een recyclingbedrijf et cetera. Naast directe banen werden daarbij ook indirecte banen onderscheiden, zoals leraren en koeriers. Hierbij wordt er dus van uit gegaan dat iedereen die in een baan werkt met een bepaald etiketje in een sector die zich bezig houdt met iets wat met een beetje goede wil circulair zou kunnen zijn, een circulaire baan is. Dit rapport kwam uit op het mooie aantal van 810.000 banen in Nederland.
Dit is volgens mij niet zoals de berekening zou moeten lopen. Architecten zijn er altijd. Die zijn niet specifiek circulair. Wel zijn er sommige architecten die in staat zijn circulaire gebouwen neer te zetten, denk bijvoorbeeld aan Thomas Rau. Maar de banen die daarbij horen – en die dus circulair zijn – zijn dus ook de banen van bouwvakkers die dat gebouw uiteindelijk maken. Als dezelfde bouwvakkers daarna een bijvoorbeeld een benzinepomp gaan bouwen zijn de banen, die exact dezelfde werkzaamheden inhouden, niet meer circulair.
Wat mij betreft kunnen er nog veel meer circulaire banen zijn, maar hangt het niet aan de functiebeschrijving van een individuele baan, maar aan het businessmodel van de ondernemer. Een bedrijf dat bijvoorbeeld in de chemische industrie hernieuwbare grondstoffen of biologisch afbreekbaar verpakkingsmateriaal maakt, is circulair. Maar ook de secretaresse of de facilitair medewerker van dat bedrijf heeft een circulaire baan: zijn of haar baan bestaat bij de gratie van het bijdragen aan het sluiten van een materiaalkringloop.
Werkgelegenheid
Dit soort sommetjes klinken dus leuk, maar hebben eigenlijk geen betekenis. Veel interessanter is hoeveel werkgelegenheid, dus het totaal aantal banen, er uiteindelijk in de circulaire economie kan bestaan. Daarbij zijn verschillende factoren van belang. Ten eerste de verschuiving van de werkzaamheden in de waardecyclus. Minder maak- en productiewerk, minder grondstoffendelving en minder logistieke banen gericht op fossiele grondstoffendelving ligt daarbij voor de hand. Nu is de grote vraag of daarvoor werkgelegenheid in andere delen van de kringloop terugkomt. Bijvoorbeeld retourlogistiek, reparatiebanen en dienstverlenende banen.
Ten tweede is de vraag welk deel van het werk simpelweg vervalt. Dit effect kan ontstaan omdat we meer waarde ontlenen aan alles wat gemaakt is: producten worden ontworpen zodat ze langer mee kunnen gaan. En als dat ook gebeurt, dan is er minder werk. Daarnaast vervallen er ook banen als consumenten zelf gaan produceren en er een deeleconomie of tweedehandsmarkt ontstaat. Alles wat consumenten onderling doen leidt wel tot waardebehoud (van materialen en producten) maar niet tot banen.
Ten derde is het de vraag hoe dit in internationale waardecycli uitvalt. Veel maakbanen van consumentenproducten zijn in Azië te vinden. Dus als die banen alleen vervallen, en de dienstverlenende banen er ‘bij ons’ bijkomen stijgt de werkgelegenheid wellicht hier. En dan zijn Europese beleidsmakers heel erg blij, maar verdwijnen juist de banen in landen waar het gemiddelde inkomen aanzienlijk lager is.
Dit soort effecten op de werkgelegenheid kunnen, als vierde, sterk worden beïnvloed door beleid. Als de belasting op arbeid wordt verlaagd kunnen er meer reparatiebanen ontstaan. Als niet-hernieuwbare grondstoffen duurder worden gemaakt, is het aantrekkelijker alternatieven uit te vinden.
Meer of minder?
Als we een echt circulaire economie krijgen, en materiaalstromen anders gaan organiseren, weten we zeker dat werkgelegenheid verschuift van maakbanen naar dienstverlenende banen. Dit is wellicht een versterking van een verschuiving die al decennialang gaande is. Maar of dat nu meer of minder werk is, valt nu nog niet te zeggen. Naast oude banen die vervallen, zullen er vast en zeker nieuwe bijkomen. Materiaalpaspoortdeskundige. Of deelplatform-beoordelaar. Cascaderingsexpert. Wie zal het zeggen. De geschiedenis leert ons dat de angst voor permanent banenverlies er altijd is. Maar tot nu toe niet is uitgekomen. Vaardigheden verliezen daarentegen wel hun waarde. Dus een debat over circulaire vaardigheden is veel zinvoller.
Hans Stegeman
Hans Stegeman werkt bij Triodos Investment Management. Daarnaast werkt hij aan een proefschrift over de macro-economie van de circulaire economie aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Samen met Jan Jonker, Niels Faber en Ivo Kothman heeft hij in 2016-2017 onderzoek uitgevoerd naar de stand van het land rond de Circulaire Economie en Business Modellen in het bijzonder. In mei vindt een landelijk slotcongres van dat onderzoek plaats. Aanmelden kan hier.