Woensdag 26 juni wordt er in de Tweede Kamer gedebatteerd over de wet die het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie gaat verbieden. Het kabinet is de afgelopen tijd stellig geweest in haar standpunten over de leveringszekerheid en compensatie voor de exploitanten van de drie nieuwste kolencentrales.
De leveringszekerheid komt niet in gevaar, en de geboden overgangsperiode geldt als voldoende ‘compensatie in natura’, aldus Minister Wiebes. De laatste weken waren ook andere geluiden te horen in de media, waarin diverse betrokkenen twijfels uitten over deze aspecten van het wetsvoorstel.
Overstap naar alternatieve brandstof te optimistisch
Op het gebied van leveringszekerheid en financiële compensatie leunt het wetsvoorstel sterk op de aanname dat het wetsvoorstel geen sluiting van de kolencentrales betekent. Overstappen naar een alternatieve brandstof, waarbij biomassa het meest nadrukkelijk wordt genoemd, zou betekenen dat de centrales na 2029 gewoon open kunnen blijven.
Deze aanname is volgens de meeste exploitanten, die deze mogelijkheid actief onderzoeken, waarschijnlijk te optimistisch. Eerder stelde Jeroen Schaafsma, manager kolen bij ENGIE, dat volledig overstappen op biomassa technisch en financieel nog niet mogelijk is. In een interview met BNR begin deze maand herhaalde Uniper-topman Hans Schoenmakers dezelfde boodschap, waarbij hij nadrukkelijk doelde op 2030.
Het omvormen van een installatie van 1100 Megawatt (7% van de Nederlandse elektriciteitsproductie) is een heel andere uitdaging dan een laboratoriumtest, zo stelt Schoenmakers. Zelfs als dit technisch zou lukken, zou dit financieel een heel lastig verhaal worden. “Als je een centrale van onze omvang volledig wil ombouwen naar biomassa dan kosten de benodigde technische aanpassingen ongeveer €300-400 miljoen. Maar dan ben je er nog niet, want je hebt ook operationele kosten. Het verschil tussen het verstoken van kolen en biomassa is ongeveer een half miljard per jaar.” Bij dergelijke kosten zouden de kolencentrales geen andere optie hebben dan sluiting.
Brinkhorst: bouw van de nieuwe kolencentrales was wens van de overheid
Voor de drie nieuwste kolencentrales zou sluiting door deze wet betekenen dat ze minder dan de helft van hun normale technische levensduur (40-50 jaar) hebben kunnen functioneren. Los van de misgelopen inkomsten zou dit extra wrang voelen voor de exploitanten, omdat zij destijds juist op uitdrukkelijk verzoek van toenmalig Minister van Economische Zaken Laurens Jan Brinkhorst besloten hebben tot de bouw van de nieuwe centrales.
In een opiniestuk in Energeia beschrijft Chris Fonteijn, voormalig bestuursvoorzitter van de Autoriteit Consument en Markt, de parlementaire voorgeschiedenis van de komst van de nieuwe kolencentrales. Kabinet Balkenende II wilde destijds de elektriciteitsproductie diversifiëren om niet teveel van aardgas afhankelijk te zijn, en de stroomprijzen verlagen zodat de energie-intensieve industrie niet naar het buitenland zou vertrekken. “De partijen die nu het hardst pleiten voor het sluiten van de kolencentrales spoorden toen de Minister aan om een meer leidende rol te spelen en de elektriciteitsbedrijven te dwingen stroom te leveren tegen “kost-plus” prijzen”, schrijft Fonteijn.
Voormalig Minister Brinkhorst reageerde deze maand in het Financieele Dagblad op deze kwestie: “Wind en zon stonden toen, in 2003, nog echt in de kinderschoenen. We gingen de nieuwe kolencentrales bouwen.” Volgens Brinkhorst werd deze doelstelling breed gedragen in de hele politiek. Dat er later nieuwe doelstellingen komen, kan gebeuren. Wel vindt Brinkhorst dat compensatie bij sluiting dan op zijn plaats is: “Toen ze werden gebouwd, was het niet de bedoeling dat ze na 15 jaar dicht zouden gaan.”
Ook Fonteijn wijst erop dat de eigenaren destijds niet met een vroegtijdige sluiting rekening hadden hoeven houden, met name omdat diverse bewindslieden spraken over een levensduur van 40-50 jaar. “Kabinetten doen er goed aan verantwoordelijkheid te nemen voor eerder beleid en een constructieve oplossing te vinden, waarbij een redelijke financiële vergoeding aan de orde is.”
Betrouwbare overheid is van belang voor de energietransitie
Van financiële compensatie bij (uiteindelijke) sluiting wil het huidige kabinet voorlopig niets weten. De geboden overgangsperiode van 10 jaar zou, ook als overstap naar een alternatieve brandstof niet lukt, ervoor zorgen dat er nog enige inkomsten uit de centrales gehaald kunnen worden om daarmee de investering toch nog deels terug te kunnen verdienen. De misgelopen inkomsten van de decennia na 2030 worden door de Minister buiten beschouwing gelaten.
Dit terwijl de vraag naar elektriciteit dan juist sterk zou kunnen toenemen. Door elektrificatie neemt het stroomverbruik toe, terwijl volgens de laatste raming van netbeheerder TenneT het opgestelde gasvermogen zal afnemen. Een groter aandeel wind- en zonne-energie maakt de elektriciteitsproductie bovendien onvoorspelbaarder, bij plotselinge tekorten moet men kunnen uitwijken naar voldoende regelbare alternatieven.
Voor het stimuleren van de energietransitie is bovendien een goed investeringsklimaat van belang. Als de overheid financiële compensatie bij sluiting uitsluit als consequentie van het wijzigen van eerder beleid, zullen investeerders de overheid als onbetrouwbare partner zien bij de invulling van een nieuwe energievoorziening, zoals bij de ontwikkeling van nieuwe (regelbare) elektriciteitscentrales. Daarmee hebben uiteindelijk niet alleen de exploitanten van de kolencentrales belang bij een rechtvaardige oplossing, maar is ook de Nederlandse samenleving gebaat bij een eerlijke overheid, een aantrekkelijk investeringsklimaat en een betrouwbare energievoorziening.
Ronald van den Heuvel