De kogel is door de kerk. De Europese Centrale Bank gaat 1100 miljard euro bijdrukken, en ontwikkelingseconoom Roelf Haan weet wel waar dat terecht gaat komen: bij de rijksten. De Europese Centrale Bank (ECB) begint het omstreden middel van kwantitatieve verruiming te gebruiken en volgt daarmee het voorbeeld van de VS, Engeland en Japan. Vanaf maart zal de ECB 1100 miljard aan overheidsschuld opkopen die in het bezit is van banken en andere grote beleggers, zoals pensioenfondsen. Met andere woorden: de geldpers gaat aan. Lenen wordt goedkoper en vooral de banken krijgen weer geld beschikbaar om de kwakkelende economie aan te jagen. Althans, dat is het idee.
Roelf Haan is ontwikkelingseconoom. Hij heeft in zijn werkzame leven economie gedoceerd in Argentinië en Nederland en en is voorzitter geweest van ontwikkelingsorganisatie Solidaridad. Hij schrijft over monetaire kwestie, zoals geldschepping. Volgens Haan is het nog maar de vraag of het opkoopprogramma tot groei leidt. Het zal in elk geval leiden tot een grotere ongelijkheid. “Geld pompen in een economie met een structuur van ongelijkheid heeft altijd één gevolg: een vergroting van de ongelijkheid. Het geld blijft hangen in de financiële sector zelf.”
De ECB hoopt dat een lage rente de druk op overheden, die schulden hebben, vermindert.
“Dat klopt, maar de kans is groot dat die overheden minder geneigd zullen zijn om structurele veranderingen door te voeren en hun begrotingen op orde te krijgen. Het wordt eenvoudiger om niets aan de schulden te doen.”
Maar de banken krijgen wel de handen vrij om de economie meer aan te jagen, hoopt men toch?
“Men hoopt dat de banken weer krediet gaan verlenen aan de reële economie, productief krediet dus voor het bedrijfsleven. Maar banken zijn al hartstikke liquide. We merken er alleen niets van. Hun geld komt helemaal niet terecht in de reële economie, waar het werkgelegenheid kan creëren. Het geld blijft hangen in de financiële sector, waar meer te verdienen valt. De enigen die daar rijker van kunnen worden zijn mensen die beleggen. Dus de inkomensongelijkheid wordt alleen maar groter.”
Is dat erg?
“Hoe ongelijker een economie, hoe groter de instabiliteit van het systeem, want het zijn de rijken die de speculatie aanzwengelen. Op een gegeven moment is er niets meer te verdienen in de reele sector, omdat de inkomens te laag zijn. De crisis is een probleem van ongelijkheid, dat wordt veel te weinig erkend.”
Twee effecten
Volgens economen heeft kwantitatieve verruiming twee tegengestelde effecten. Allereerst het portfolio-effect. Als de ECB staatsobligaties opkoopt, schuldpapier dus, daalt de rente. Veel beleggers zullen hun investeringen daardoor verleggen naar andere markten, de aandelenmarkten bijvoorbeeld, of vastgoed. Daar zullen de prijzen stijgen. Hiervan profiteren vooral de hogere inkomens, want die hebben hun vermogen in aandelenportfolio’s zitten, en in vastgoed. Voor lagere inkomens is het effect andersom: ze hebben hooguit vermogen in de vorm van een spaarrekening, waar de rente daalt. En in plaats van bezitters zijn het meestal huurders. Hun lasten nemen dus toe.
Voorstanders van het opkoopprogramma stellen hun hoop vooral op een ander effect, het zogenaamde groei-effect. Met het vrijgekomen geld zouden banken kredieten moeten verlenen. Dat stelt bedrijven in staat om te groeien en dat is uiteindelijk goed voor mensen die hun inkomen uit arbeid halen.
De Duitse krant Die Zeit vergelijkt vandaag op haar site de ervaringen van andere landen. In Japan leidde kwantitatieve verruiming wel tot hogere prijzen, maar niet tot groei. En helaas lijkt de Europese situatie erg op die van Japan.
Een rapport van de Engelse Centrale Bank becijferde in 2012 ook dat vooral de bezittende klasse heeft geprofiteerd van de kwantitatieve verruiming. Toch was het nodig, concludeerde de centrale bank, omdat de recessie anders nog erger was geweest.
Misschien was er zonder kwantitatieve verruiming nog wel minder groei geweest in deze landen?
“Dat zou kunnen, maar ik wil benadrukken dat ook dit tweede effect, groei, niet meteen voor iedereen gunstig is. Ook economische groei leidt, in een ongelijke structuur, tot een groei van de ongelijkheid. Dat economische groei altijd bij de armsten terechtkomt, is een buitengewoon ideologische opvatting.”
Maar denkt u niet dat het uiteindelijk wel beter is voor de armen in landen zoals Griekenland als het land behoed wordt voor een nog diepere depressie?
“Wat is Griekenland? Het gaat hier niet om de belangen van de Grieken, maar om de belangen van de Duitse en Franse banken, en om defensiebelangen. Griekenland heeft een idioot groot leger, het heeft vele defensieorders in de maag gesplitst gekregen, gefinancierd door Franse banken. Het leger is relatief het grootste van Europa. Steunt de ECB Griekenland? De ECB steunt de crediteuren van Griekenland.”
Zou het niet beter zijn om geld te drukken en dat gewoon aan de armen te geven, in plaats van aan de rijken?
“Dat wordt vaker voorgesteld, een beetje als grap, maar het is tegelijk ook wel serieus. Je zou er een basisinkomen mee kunnen financieren. Dan gooi je het geld ook weg, maar dan heeft het tenminste een gunstig effect: de bestedingen gaan omhoog. Dit soort dingen wordt onder meer bepleit in het burgerinitiatief Ons Geld. Het heeft nu al genoeg handtekeningen om op de parlementaire agenda te komen.”
Wat moeten we doen?
“We moeten allereerst nuchter leren analyseren. We moeten voortdurend de vraag stellen: wat willen we precies bereiken? We willen dat de financiële sector de reële sector ondersteunt. Nu houdt het die juist in gijzeling. We moeten eerst erkennen wat er precies misgaat. Maar dat is lastig: dan kom je aan de carrière, de belangen, het netwerk en het gedachtegoed van de jongens die ermee bezig zijn. Het is, kortom, een geloof. We worden opgeroepen om vooral vertrouwen te hebben, zoals iedere godsdienst doet. Dat moeten we niet doen. We moeten juist nuchter bespreken wat nu eigenlijk ten dienste moet staan van wat.”
Frank Mulder