Begin dit jaar woedde in Nederland een hevige discussie over ‘Donut Economics’, het boek van Kate Raworth. Vooral economen reageerden scherp en vonden haar boek niets toevoegen aan de bestaande economische theorieën. Daarentegen werd haar ‘donut’ juist omarmd door veel anderen, die hierin een geweldig hulpmiddel zagen om een meer inclusief perspectief op vooruitgang en welvaart te promoten.
Inmiddels zijn ook de eerste wetenschappelijke studies verschenen over een kwantificering van de donut. De vraag die dan onmiddellijk opdoemt is: lukt het een beetje om op de donut te komen, de ruimte waarin het economisch systeem zou moeten functioneren?
De grenzen van ons systeem
Het idee van Raworth is dat een economisch model een ‘balansoefening’ is tussen de sociale fundering en de grenzen van het ecosysteem. Die balans is gevonden op het moment dat de economie zich in de donut bevindt. Zowel de grenzen van het ecosysteem als de mate waarin de sociale ondergrond afdoende is, zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
De grenzen van het ecosysteem vormen de buitenkant van de donut en zijn de laatste jaren uitgebreid bestudeerd. Als de economie binnen die grenzen blijft, leidt menselijk handelen niet tot verandering van het ecosysteem. Van de zeven erkende grenzen worden er anno 2018 mondiaal al vier overschreden. Klimaatverandering is daarvan de meest bekende.
De sociale ondergrond, de binnenkant van de donut, bestaat uit elf sociale doelen op basis van de Sustainable Development Goals. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om onderwijs, gelijkheid, inkomen, werkgelegenheid, gezonde levensverwachting, toegang tot basisbehoeften als energie en voedsel.
Aan de sociale kant gaat het niet over een maximumgrens, zoals bij het ecosysteem, maar over een bepaald minimum. Het ideaal is natuurlijk een economie waarin op zijn minst het sociale minimum wordt behaald, zonder dat de ecologische grenzen worden overschreden.
Hoe staan we er voor?
In een recent artikel proberen wetenschappers te berekenen hoe het er voor staat met die donut. Ze proberen per land (of eigenlijk per hoofd van de bevolking) na te gaan of de economie zich een beetje binnen de donut bevindt.
Dat blijkt nog een hele lastige opgave. Ze concluderen dat de economie van slechts 40% van de landen in de wereld blijft binnen de grenzen van het ecosysteem, waarbij klimaatverandering de lastigste is om binnen te blijven. De sociale ondergrond laat een iets gemengder beeld zien: de meerderheid van de landen lukt het om aan fysieke sociale behoeften tegemoet te komen, zoals voeding, toegang tot elektriciteit en het terugdringen van armoede. Slechts weinig landen (ongeveer een kwart) lukt het om het minimum te bereiken op het gebied van meer kwalitatieve doelen zoals kwaliteit van leven of gelijkheid.
Nederland (zie figuur) is een mooi voorbeeld van wat er aan de hand is. Wij zijn een van de drie landen die volgens deze berekeningen zich op geen enkele wijze zorgen hoeven te maken over de sociale ondergrond: op alle indicatoren scoren we hoger dan het minimum. De grenzen van het ecosysteem worden echter op een na wel allemaal overschreden. Een typisch rijkelandenprobleem. Voor armere landen geldt namelijk precies het omgekeerde: wel binnen de ecologische grenzen, maar geen sociale kwaliteit. En dat schetst precies het probleem: sociale kwaliteit weten we blijkbaar alleen te gebruiken door veel te veel natuurlijke hulpbronnen te gebruiken.
De conclusie van de wetenschappers: Geen enkel land ter wereld blijft binnen de donut.
Weggooien dan maar?
Is dit dan het failliet van de donut? Ik denk het niet. Voor mij blijft de donut een krachtig symbool; hij laat vooral zien dat ons gebruik van natuurlijke hulpbronnen drastisch moet worden teruggebracht. En dit is goed mogelijk door onze economie te herontwerpen langs circulaire principes: alles wat we maken zo optimaal mogelijk gebruiken, hergebruiken, repareren en materialen en grondstoffen zo lang mogelijk in de cyclus houden. Maar wat ook zou helpen, is als vooral de rijke landen een stapje terug zouden qua consumptie. De toegevoegde waarde van die ene extra jas, de zoveelste nieuwe gadget, of dat extra weekendje weg met het vliegtuig voor ons sociaal welbevinden is uiteindelijk maar gering. Genoemde zaken gebruiken echter wel net zo veel grondstoffen als die enige jas of die oude telefoon van iemand in een minder rijk land, terwijl die daar wel echt veel gelukkiger van wordt.
Hans Stegeman