Als het dak van je huis waait heb je schade. Als er duizend daken van huizen waaien groeit de economie. Dat komt door de manier waarop het resultaat van de economie wordt berekend: volgens het Bruto Nationaal Product (BNP). Dat is een optelsom van het geld dat elk jaar wordt verdiend in een land. Waaraan, dat maakt niet veel uit. Zolang het BNP toeneemt groeit de economie. En daarin schuilt een groot gevaar.
Een ander voorbeeld: je rijdt je auto total loss. Als je een nieuwe koopt, telt de aanschaf mee voor de economische groei. Maar de waarde die je verliest wordt er niet van afgetrokken. Sterker nog, het opruimen en verwerken van het wrak tellen ook nog eens mee. Hetzelfde gebeurt bij een ramp met een kerncentrale.
Het BNP bestaat uit het totaal van in een jaar geproduceerde toegevoegde waarde die wordt uitgekeerd als lonen, rente en winst. Alle inkomens die worden verdiend aan het herstellen van schade worden er zo bij opgeteld, in plaats van afgetrokken. Wie in zijn huishouden of bedrijf de kosten als inkomsten rekent, gaat failliet.
Maar dat is niet het enige probleem. Ook hoe we winst maken wordt over een kam geschoren. Zo is er groot verschil tussen de winst die een boer maakt op zijn oogst, of de winst die een bank maakt met het scheppen van geld en het berekenen van rente. Of de speculatieve winst op aandelen, onroerend goed of bitcoins. De boer voegt echte waarde toe aan de samenleving, rentewinsten zijn niet meer dan data in de computers van financiële instellingen. De boer draagt bij aan de voedselvoorraad , maar de gebruikswaarde van een huis neemt niet toe of af met de marktwaarde.
Aan de andere kant ontstaat er veel waarde in de samenleving die niet wordt meegerekend. Die waarde bestaat onder andere uit onbetaalde inspanningen van mensen. De partner in het gezin die het huishouden doet en kinderen opvoedt, vrijwilligerswerk, mantelzorg. Als die taken niet zouden worden uitgevoerd zou de samenleving onmiddellijk instorten. Maar ze tellen niet mee bij het meten van de welvaart volgens het BNP en voor de economische groei.
Ten slotte is er het probleem van de toenemende omvang van de consumptie en productie bij dezelfde economische groei. En dus ook toenemend energieverbruik, emissies van broeikasgassen, milieuvervuiling, ontbossing en verlies aan biodiversiteit. Want 3% economische groei anno nu betekent 3x zoveel consumptie als in 1990 en zelfs 13x zoveel als in 1970. Andersom gerekend: op basis van het BNP in 1970 betekent 3% groei nu, 39% groei ten opzichte van het niveau van 1970.
Groei voor wie
Deze berekening gaat uit van een volledige materiele groei, zonder inkomsten uit speculatie, koers- en rentewinst. Het totale elektriciteitsverbruik kan gelden als indicator voor de groei van de reële economie. Dat verbruik was in 2015 grofweg 3x hoger dan in 1970. Wanneer we dat corrigeren voor toegenomen efficiency bestaat nog steeds meer dan de helft van de economische groei uit puur financiële groei die niet bijdraagt aan de materiele welvaart van mensen en bedrijven.
De resterende materiele groei moet vervolgens gedeeld worden door een bevolking die sinds 1970 met 30% is toegenomen en moet nog gecorrigeerd worden voor een toegenomen inkomens- en vermogensongelijkheid. Er zijn inmiddels meer dan 100.000 miljonairs in Nederland en er komen er elk jaar meer dan 5000 bij. Maar onder aan de streep is een burger met een modaal inkomen er financieel sinds 1970 niet of nauwelijks op vooruit gegaan. Dat constateert inmiddels ook de Rabobank in onderzoek dat ze op 5 februari publiceerde.
Waar komt de groeidwang vandaan?
De focus op economische groei is ontstaan doordat burgers, bedrijven en overheden zich financieren met schuld. Op basis van de verwachting dat het telkens beter zou gaan wordt geld geleend voor uitgaven en investeringen, wat in de toekomst met rente terugbetaald moet worden. Om de aflossingen en rentebetalingen te kunnen blijven betalen bovenop de bestaande consumptie of kosten moet er steeds meer verdiend worden. Wanneer het vervolgens tegenzit moet er sterk bezuinigd worden op de lopende uitgaven om de aflossingen en rente te kunnen blijven betalen.
Dat vertaalt zich uiteindelijk in het uitkleden van onderwijs, gezondheidszorg, pensioenen, cultuur of infrastructuur. En in het privatiseren van collectieve voorzieningen die worden doorgeschoven naar bedrijven die moeten zorgen voor meer economische groei. Die groei kan alleen worden geproduceerd als er meer winst wordt gemaakt. De makkelijkste manier om dat te realiseren is besparen op de kosten. Die kosten bestaan vaak voor een groot deel uit lonen. Om daarop te besparen worden mensen in grote aantallen ontslagen en naar de overheid gestuurd voor een uitkering. Tegelijkertijd wordt diezelfde overheid door diezelfde bedrijven afgeknepen door lobby’s voor lagere belastingen, belastingontwijking of erger. De economie groeit en de samenleving gaat failliet.
Een economie voor de hele samenleving
Zo zijn we terecht gekomen in de omgekeerde wereld: een model waarin de samenleving er is om de economie in stand te houden, terwijl de economie niet meer behoort te zijn dan een middel om geldstromen in de samenleving te reguleren.
Doel en middel zijn door elkaar gaan lopen in een periode waarin de groei van de welvaart niet te stoppen leek, en waarin de groei van welvaart en welzijn ook samen opgingen. Veel van het nieuw verdiende geld ging daadwerkelijk naar betere leefomstandigheden, onderwijs en zorg. Maar toen in de jaren 80 van de vorige eeuw de financiële hebzucht de overhand kreeg in de economie werd daarmee de basis gelegd voor het failliet van de samenleving. Als we dat af willen wenden zullen we andere doelen moeten stellen.
Brede welvaart
Niet economische groei, maar het welzijn van mensen en behoud van de natuur zal de meetlat moeten zijn. De vraag waar het deze eeuw om draait is hoe we de verworven welvaart kunnen handhaven, eerlijk kunnen delen en genieten onder voor iedereen menswaardige omstandigheden. Dat betekent dat we andere vragen moeten stellen. Niet hoeveel we kunnen verdienen aan de samenleving, maar hoe we kunnen ondernemen op een manier die aan de hele samenleving ten goede komt, zoals Christian Felber doet in de Economy for the Common Good. Hoe we kunnen zorgen dat we binnen de draagkracht van de planeet blijven met behoud van een menswaardig bestaan voor iedereen, zoals Kate Raworth doet met haar Donut-model.
En hoe we welvaart kunnen meten zodat we beleid ook kunnen monitoren en bijsturen op basis van objectieve informatie. Aan dat laatste werkt CBS-onderzoeker dr. Jan Pieter Smits, tevens professor aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij werkt al sinds de jaren negentig aan een ‘nieuw kompas’ voor overheidsbeleid wereldwijd. Een rapport gebaseerd op dit meetsysteem wordt binnenkort besproken in de Tweede Kamer.
Vaak maakt een faillissement ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Maar een failliet van een hele samenleving gaat met zoveel ellende gepaard dat het daar niet op aan mag komen. De kennis, de inzichten en de ideeen zijn over hoe het anders kan zijn er. Nu de politici nog die er de waarde van inzien.
Peter van Vliet
Lees ook:
Donut Economie, in zeven stappen naar een economie voor de 21e eeuw
Ware Winst, gemene goed economie als wegwijzer
Jan-Pieter Smits: wel rijker maar minder groei welvaart