De afgelopen dagen klinkt op de radio steeds vaker onvervalst dialect: ongelukkige boeren die hun veestapel moeten inkrimpen onder druk van de overheid. Het Haagse hof heeft bepaald: het Ministerie van Landbouw mag boeren daartoe dwingen en flinke boetes opleggen wanneer zij daarin niet slagen. Daarmee wil het Rijk de fosfaatuitstoot door de melkveehouderij beperken en de negatieve effecten ervan op de luchtkwaliteit beteugelen.
Het is geen nieuws meer dat krachtmetingen tussen bedrijven en overheden – voorbij het politieke – in deze tijd al snel belanden op het bordje van de rechter. Naarmate de gevolgen van de conventionele landbouw en veeteelt voor ons milieu inzichtelijker en urgenter zijn en de druk van hogerhand wordt opgevoerd, legt dit ook meteen de systeempijn bloot in die sector. In de emotie op de ether klinkt, behalve financiële nood, vooral frustratie door. Getroffen boeren voelen zich met de rug tegen de muur gezet: zij moeten de maatschappelijke schade van ‘hun’ emissies zelf oplossen, maar kunnen daardoor hun eerdere diepte-investeringen nooit meer terugverdienen. Veel boeren zullen dus omvallen, stoppen of vertrekken.
Behalve bij de kwetsbaarheid van de eenzijdige bedrijfsvoering, zit het probleem naar mijn mening ook in het lineaire denken en de lastig te doorbreken schotten tussen sectoren. Het beginsel van meervoudige waarde, ofwel een circulair ingerichte policultuur, waar de interactie tussen mens, ecologie en economie winstgevend kan worden gemaakt dankzij intelligente combinatiefuncties, zijn we door de opkomst van standaardisering, industriële productie en bulkverkoop ontwend en misschien zelfs wel volledig vergeten.
Al jaren verdiep ik mij daarom met stijgende fascinatie in het ‘meervoudige waarde creëren, ruilen en delen’: de drie grondbeginselen uit Jan Jonkers’ boek Nieuwe Business Modellen (2015) waaraan ik in teamverband heb mogen meeschrijven.
De reden van mijn interesse is de herkenning dat het door Jonker beschreven principe sterk overeenkomt met de werkwijze op ons familie landgoed: als een soort consortium, waar diverse onderdelen, beroepen en krachten organisatorisch gebundeld zijn tot een adaptief en gebalanceerd geheel, samen meer dan de som der delen. Uitgaande van het samenspel tussen de diverse elementen en functies kan hier, naast economische winst, in één moeite, ook ecologische en sociale ‘winst’ worden gegenereerd: dit reikt aanzienlijk verder dan alleen het financiële aspect.
Een voorbeeld van hoe dat vliegwiel op ons landgoed Grootstal werkt:
De samenwerking met een middelbare school ten behoeve van vernieuwend onderwijs maakt de realisatie van een hoogwaardigere schuur op het landgoed mogelijk evenals het onderhoud van omliggend landschap. Dit verhoogt de aantrekkelijkheid voor ondernemers om zich te vestigen en voor vrijwilligers om hun talenten en netwerken mee te brengen. Leerlingen leren over voedselbewustzijn in de moestuin, er ontstaan vruchtbare interacties tussen kok, tuinder en docenten, waarmee de school spontaan gefaciliteerd wordt in vakoverstijgend onderwijs en ook de gezinnen van de kinderen betrokken raken. Wat het gemeentebestuur weer motiveert om het landgoed op de kaart te zetten tijdens de viering van Nijmegen Green Capital of Europe in 2018. Enzovoort….
Dankzij die eindeloze, interessante en vaak niet vooraf voorspelde interacties ontstaan dus spontaan transacties en ruilrelaties vanuit zeer gevarieerde denkwijzen over wat van waarde is. Cruciaal is het dat voldoende tijd wordt geïnvesteerd in het blijven leggen van verbindingen. Het valideren ervan is per definitie subjectief, maar het vermogen om verbindingen te leggen is een voor iedereen onmisbare competentie bij dat nieuwe ondernemen. Speciaal op landgoederen, waar al eeuwen integraal wordt beheerd, kun je die principes relatief eenvoudig toepassen. Voor ons is die meervoudigheid op ons landgoed zelfs het nieuwe ‘efficiënt’. Het voegt zich naadloos naar nieuwe kansen en behoeften en er ontstaan telkens nieuwe allianties: hoe gevarieerder de verbindingen, des te groter – zo is mijn ervaring – de oplossingsruimte.
En dat is nu precies wat ik die klemgeraakte boer zo gun. Met het fosfaat reductieplan als voorbeeld, is de eenzijdige benadering van het organisatiemodel en de wrange strijd op wiens bordje de gevolgschade moet liggen, symptomatisch voor de schaarse manoeuvreerruimte die we nota bene zelf hebben geschapen. In het verkokerde systeem kan de boer alleen nog maar ‘minderen’ (en omvallen). Hij kan echter ook een stap vooruit zetten door zich, samenwerkend met zijn omgeving, te ontpoppen als een moderne en veelzijdige kringloopmanager: als producent van minder melk maar met meer nutriënten en een betere smaak; als verwerker in de niche met een sterkere positie in een kortere keten; of door in te zetten op waardegroei via een keur aan goed gewaardeerde ecosysteemdiensten waarmee hij zijn markt – en dus zijn business model – fundamenteel verandert. Of…alledrie tegelijk doen. De betalende consument en de faciliterende overheid hebben een minstens even grote verantwoordelijkheid als de veeboer; zij plukken er immers alle drie de vruchten van.
Daarvoor moeten Nederland en Europa nog wel de impasse zien te doorbreken die is ontstaan als gevolg van traditionele voorschriften en rechten en streven naar collectieve oplossingen die veel sectoren tegelijk ten goede komen. Schaalbaarheid en repliceerbaarheid zijn alleen mogelijk bij de gratie van meervoudig rendement en hoge interactie tussen verschillende domeinen. Zolang dit nog niet erkend en goed geregeld is, zullen pioniers zelf de bruggen moeten slaan.
Kien van Hövell is een van de co-auteurs van het boek Nieuwe Business Modellen; Samen Werken aan Waardecreatie. Vanuit haar transitiepraktijk Co.Creatie adviseert zij op het snijvlak van overheid, burgers en innovatieve ondernemers.
Zij was daarvoor 25 jaar ambtenaar en beheert twee familielandgoederen (in Nederland en in Frankrijk). www.landgoedgrootstal.nl.
Hier lees je meer over nieuwe businessmodellen.
Hier lees je meer over de nieuwe economie.