We kunnen nog heel lang debatteren over hoe we in de stikstofellende terecht zijn gekomen en over wie wat allemaal fout heeft gedaan. Je kunt ook kijken naar kansen en mogelijkheden om eruit te komen. Dat levert een serieuze lijst op van opties. Geen daarvan is een wondermiddel. Maar met slimme combinaties maken komen we een heel eind. Tenminste, als alle partijen meewerken.
Let op: dit artikel bevat geen politieke stellingname. Het geeft cijfers en inzichten over alternatieven om stikstof te reduceren en boeren te laten bestaan.
Daarbij kijken we naar wat boeren produceren en waar dat heen gaat. We vergelijken dat met wat we nodig hebben om zelf de tafel duurzaam gedekt te houden. En we kijken naar duurzame alternatieven voor agrarische bedrijven die willen of moeten omschakelen.
We proberen kaas te maken van een cijferbrij uit verschillende bronnen die rechtstreekse en eenduidige vergelijkingen lastig, zo niet onmogelijk maakt. Euro’s (welke? productie-, groothandels- of consumentenprijzen?), hectaren en tonnen naar elkaar omrekenen gaat niet zomaar. Neem eieren. De productie wordt gerapporteerd in aantallen, de export in euro’s. Tegen de tijd dat je de berekening van aantallen via kilo’s naar marktprijzen en exportwaarde hebt gemaakt, zijn de prijzen alweer veranderd.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan als ondersteunend lid. Dank je wel.
Wanneer het echter om principes gaat is dat niet zo’n probleem. Het voorkomen van bosbranden beoordeel je ook niet op een vierkante meter bos meer of minder. Bossen behoren niet te branden. Of door een overmaat aan stikstof te verzuren.
De kern van het stikstofprobleem
De veehouderij in Nederland is veruit de grootste uitstoter van stikstof. En die stikstof slaat neer in de directe omgeving van de uitstoot. Het is dan ook logisch dat voor het terugbrengen van die uitstoot vooral wordt gericht op het terugbrengen van het aantal dieren in de intensieve veehouderij, zeker in de nabijheid van natuurgebieden / natura 2000 gebieden. Wie precies wil weten hoe de stikstofhuishouding in elkaar zit, kan het ‘Kort college over stikstof’ van Han Blok lezen.
Gaat het terugbrengen van de veestapel ten koste van de voedselvoorziening, zoals sommige boeren beweren? Niet noodzakelijk. Nederland produceert voor meer dan 60% vlees voor de export. Ons land is zelfs de grootste vleesexporteur van de EU. Daarnaast importeren we ook vlees, maar van die import wordt een groot deel weer opnieuw geëxporteerd. Die import heeft hier nauwelijks gevolgen voor de stikstofuitstoot, op een klein beetje als gevolg van transport na.
De kern van het stikstofprobleem is dat de productie van vlees in de intensieve veehouderij niet duurzaam is. Bovendien importeren we voor het vlees dat we uitvoeren feitelijk de stikstofuitstoot van landen die vaak veel meer ruimte hebben om die uitstoot te verdelen. Zoiets als stikstofrechten verhandelen gaat niet; stikstof slaat lokaal neer en verpest de natuur naast de stal. Je kan dus vaststellen dat Nederland niet geschikt is om op grote schaal vlees voor de export te produceren, omdat de ecologische kosten te hoog zijn.
Om dat probleem op te lossen zullen er volgens berekeningen van het ministerie van Financiën 11.200 boerenbedrijven moeten stoppen en nog eens 17.600 boeren hun veestapel fors moeten inkrimpen, met een derde tot bijna de helft.
Maar ook na een sanering van pakweg de helft van de veestapel blijft er een probleem bestaan. Wat stikstof betreft voldoen we dan wel aan de norm, maar ook niet meer dan dat. De intensieve veehouderij stoot naast stikstof ook teveel broeikasgassen uit en neemt veel ruimte in beslag (ook voor de productie van veevoer), ruimte die efficiënter kan worden gebruikt. En wat als de norm in de toekomst moet worden aangepast?
In vogelvlucht:
Nederland exporteerde in 2021 voor 104,7 miljard euro aan landbouwgoederen, waarvan een derde landbouwproductie, voedsel dus. Van die landbouwproductie bestond 49,2 procent uit plantaardige productie en 38,5 procent uit dierlijke productie. Diensten en nevenactiviteiten waren goed voor de resterende 12,3 procent.
Daarnaast wordt er voor 45 miljard aan landbouwproducten geïmporteerd. Van alle landbouwimport komt 70% uiteindelijk weer in het buitenland terecht. Het merendeel direct als wederuitvoer (43%) en het overige deel na verwerking van de import ervan in Nederland (27%). Dit betekent dat 30% van de landbouwimport in Nederland blijft.
Vlees en zuivel leveren met meer dan 80% uitstootaandeel de grootste bijdrage aan stikstofuitstoot; in geldwaarde zijn vlees, zuivel en eieren verantwoordelijk voor slechts € 17,8 miljard, nog geen 20% van de totale landbouwexport.
Alleen maar produceren voor eigen gebruik dan?
Het lijkt tegenstrijdig: we exporteren als de besten en tegelijk is Nederland voor zijn huidige consumptie sterk afhankelijk van het buitenland. Als land zijn we met onze luxueuze voedselconsumptie verre van zelfvoorzienend en leunen we zwaar op de import van voedsel. Zelfs als Nederland zijn landbouwproducten niet meer zou exporteren, is er te weinig landbouwgrond om de Nederlandse bevolking – op de huidige manier – te voeden. Voor de huidige Nederlandse voedselconsumptie is namelijk 3,34 miljoen hectare nodig, terwijl Nederland volgens het PBL-rapport ‘De Nederlandse voetafdruk op de wereld: Hoe groot en hoe diep’ slechts 1,82 miljoen hectare landbouwgrond heeft.
Die visie gaat echter alleen maar uit van de huidige situatie met een groot aandeel intensieve veehouderij voor zuivel en vleesproductie. Bovendien worden alle geïmporteerde voedingsmiddelen meegerekend die we helemaal niet in ons eigen land kunnen produceren. Als we die buiten beschouwing laten komen we een stuk verder in de goede richting. Maar als we op dezelfde manier dezelfde producten, vooral het ruimte-intesieve vlees en voer, blijven produceren schieten we nog steeds niet veel op.
Er wordt wel vaker aangehaald dat Nederland te weinig ruimte heeft voor zelfvoorzienende landbouw, maar als je de beschikbare 2,2 miljoen hectare (53% van het totale landoppervlak) aan landbouwareaal volledig op zelfvoorziening zou inrichten kom je een heel eind, zeker met ons hoogwaardig efficiënte gebruik van tuinbouw en hoogwaardige gewassen. Dan hoef je alleen tropische producten en verwerkte producten in te voeren en kun je zelfs nog stevig exporteren. Juist de huidige verdeling met veel ruimte voor grasland en veevoer als snijmaïs binnen het landbouwareaal maakt dat niet mogelijk.
Onze consumptie aanpassen
Nederland moet daarnaast kijken naar een andere voedingsbalans en ook daarvoor is er een ander systeem nodig dan we nu hebben. Dat systeem is gebaseerd op hoog volume en lage prijs. Voor het deel vlees dat we kunnen blijven produceren (en voor de rest ook) moeten we naar biologische kwaliteit die geleverd wordt tegen een hogere prijs.
Heeft dat effect? Volwassen Nederlanders eten gemiddeld zo’n 15 kg rundvlees per jaar. Als een koe gemiddeld 6 jaar oud wordt (de huidige situatie), zijn er voor de binnenlandse consumptie zo’n 3 miljoen koeien nodig.
Bij een halvering van de rundvleesconsumptie zouden er 1,5 miljoen koeien minder nodig zijn.
Kan de boer dan nog rondkomen? Als alleen de prijs voor de boer verdubbelt, betaalt de consument in de winkel gemiddeld € 2,- meer voor een kilo rundvlees (dat gemiddeld tussen € 8,- – soepvlees – en € 20,- per kilo – biefstuk – kost). Want het grootste deel van de omzet gaat nu naar de keten (slacht, verwerker, supermarkt en belasting). Daarnaast kan de boer bij een biologische aanpak op kosten besparen. Dieren staan meer buiten, eten gras (op land dat vrijkomt van verbouw voor veevoer). Dat brengt overigens ook de stikstofuitstoot verder omlaag, omdat droge en natte mest niet meer worden vermengd, wat vooral in de stallen het probleem is.
De sector aanpassen
De Nederlandse landbouw is traditioneel intensief en sterk verweven met de industrie (veevoer en kunstmest) en internationale handel. Meer duurzame zelfvoorziening betekent meer plantaardig en meer biologisch. Dat vergt een economische systeem- en sectorverandering, met betere prijzen voor de boer op een kleiner bedrijf. Er kunnen zo relatief meer boeren werken op hetzelfde land. Minder dieren in een biologische bedrijfsvoering betekent minder omzet voor veevoer en kunstmest, dus komt vooral die industrie in verzet.
Maar is dat nu een probleem voor de boer? Boeren schreeuwen weliswaar moord en brand over een planmatige vermindering van het aantal bedrijven, maar tegelijk is bekend dat maar liefst 59% van de boeren geen opvolging heeft voor het bedrijf. Dat betekent dat meer dan de helft van de bedrijven binnen afzienbare tijd (10 tot 15 jaar) toch zou stoppen. Alleen, tot nu toe was de veronderstelling dat die bedrijven zouden kunnen worden overgenomen, een interessante optie voor de agro-industrie om nog grootschaliger te kunnen werken. In de huidige werkelijkheid verdwijnen ze definitief. Zit daar dan de echte pijn?
Alternatieven genoeg
Het stikstofprobleem is groot en acuut. Maar het staat niet op zichzelf. Het is een symptoom van een onduurzaam landbouwsysteem. Daarom is het ook niet geïsoleerd oplosbaar, maar is er een systeemverandering nodig waar milieu en klimaat, de consument en de sector uiteindelijk baat bij hebben.
Om die systeemverandering te realiseren staan een hele reeks alternatieven klaar, die daar elk op zich, goed afgestemd en op de juiste plek, aan kunnen bijdragen. Gerd-Jan Frijters inventariseerde die voor ons.
Perspectief voor de boer op de korte termijn
Er is zeker perspectief voor de boer. Voor de korte termijn zoeken we een effectieve en eerlijke oplossing voor de acute stikstofcrisis.
Zo los je het stikstofprobleem ook op: Op korte termijn kan gestopt worden met krachtvoer (dat scheelt 415 miljoen kilogram stikstof) en kunstmest (220 miljoen kilogram minder), een jaarlijkse besparing van totaal 635 miljoen kilogram stikstof.
In het stroomschema stikstof van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zie je dat het stikstofoverschot van jaarlijks 307 miljoen kilogram op die manier ruimschoots wordt voorkomen.
Een voordeel voor de boer is een beter verdienmodel. De opbrengsten per koe en per ha grond zijn weliswaar iets lager maar wel vol te houden in de toekomst. De kosten voor krachtvoer en kunstmest worden uitgespaard.
Een nieuw verdienmodel voor de boeren heeft natuurlijk wel steun nodig van overheid, banken, supermarkten, coöperaties en leveranciers. Een stimuleringsprogramma (reclame + voordeel) voor duurzame voeding helpt bij gedragsverandering van de consument.
Niet onbelangrijk: de grootste Nederlandse kunstmestfabriek verbruikt jaarlijks net zoveel aardgas als 1,3 miljoen huishoudens. Minder kunstmest helpt dus ook om het gastekort op te lossen.
Verder onderzoekt Wageningen University & Research samen met melkveehouders mogelijkheden om ammoniakemissie verder te reduceren. Aanzienlijke vermindering is ook mogelijk zonder grote financiële consequenties door:
Sproeien met water; dat leidt tot een flinke (tot wel 35%) afname van stalemissie
Met nieuwe stalsystemen, waarbij geen drijfmest ontstaat, kan de emissie aanzienlijk omlaag worden gebracht
In stallen kunnen andere typen vloeren en afzuiging voor minder uitstoot van ammoniak zorgen
In het veld kan het verdunnen van mest met water mogelijk een forse reductie opleveren
Koeien langer in de wei laten zorgt voor minder stal- en minder veldemissies
Op het juiste moment (bij een lagere temperatuur en lagere windsnelheid) uitrijden van mest leidt tot fors minder emissie
Ook kan minder eiwit in veevoer ammoniakemissie terugdringen
Alternatieve verdienmodellen
Als je de agrarische sector wil verduurzamen wil je ook weten welke verdienmodellen er mogelijk zijn.
In de circulaire economie kun je geld verdienen door een recycling bedrijf te beginnen. Denk aan katoen, hout, water, bamboe, plantaardige olie, fruitafval of andere voedselresten. Of door te specialiseren in hergebruik of ‘refurbishing’ van agrarisch materieel.
Vraag de lokale industrie en bouwbedrijven aan welke ‘biobased’ grondstoffen behoefte is. Denk aan:
Hout, stro, bamboe, kokos of olifantsgras, vezels uit vlas, hennep, gras of waterplanten voor de bouw
Algen (blauw), tuinbonen (zwart), curcuma of uienresten (geel) voor kleurstoffen
Katoen, wol, lisdodde of kurk voor isolatiemateriaal
Suikers, maïs, koffiedik of zetmeel voor bioplastics
Vetten of plantaardige olie of voor chemicaliën, smeermiddelen, schoonmaakmiddelen of biobrandstoffen
Lignine uit bomen voor asfalt, harsen en coatings
Afrikaantjes voor bestrijdingsmidddelen
Schapenwol, hennep, katoen, olifantsgras, schimmels, vezels uit suikerriet voor kleding · Tomaten- , paprikaplanten of olifantsgras voor papier
Houtproductie uit gecertificeerde bosbouw is een verdienmodel, eventueel in combinatie met een voedselbos.
Andere verdienmodellen zijn het leveren van wind- en zonne-energie, groengas of biochar. Ook waterbeheer kan interessant zijn (greppels in akkerrand, regelbare drainage, herinrichting waterlopen, zuiveren en leveren van water, slootonderhoud). En wat te denken van handel (Carbon farming) in CO2 emissierechten of CO2 certificaten? Of de uitgifte van stukjes land voor volkstuintjes?
Alternatieve verdienmodellen in de voedselvoorziening zijn bijvoorbeeld:
Insecten-, algen-, zeewierkweek
Kweekvlees, vlees- en zuivelvervangers
Fermenteren, bier brouwen
Rijst of druiven telen
Eiwit (proteïne) rijke gewassen zoals de veldboon, bruine boon, lupine, raapzaad, soja of kikkererwt
Tot slot recreatie als verdienmodel. Dit is interessant en zinvol, zeker wanneer het gekoppeld wordt aan bewustwording van de consument. Denk aan ecotoerisme, zorgboerderij, leefgemeenschap, eigen restaurant, kookworkshops. Boeren kunnen hiermee een inkomen verwerven en hun kennis delen als het gaat om gezonde en duurzame voeding.
Perspectief voor de boer op de lange termijn
Als we kijken naar de lange termijn zien we dat er naast voor de hand liggende verdienmodellen als een boerencamping of een eigen kaasmakerij veel meer mogelijk lijkt. Het doel is een duurzame voedselketen met minder schade aan natuur, klimaat en milieu, en daarnaast een duurzame alternatieve bedrijvigheid voor waar landbouwproductie niet kan of niet wenselijk is.
In het laatste rapport van het IPCC is hier een compleet hoofdstuk aan gewijd (AR6, WGIII, mitigation of climate change, 7.4). Het doel is de uitstoot van CO2, CH4, N2O (broeikasgassen), en NHx, NOy (fijnstof en stikstofdepositie) in de voedselketen te verminderen en de waterkwaliteit en biodiversiteit te verbeteren.
Dit is mogelijk volgens het IPCC door af te stappen van monocultuur, meer variatie aan te brengen in gewassen, de grond met rust te laten (niet kerende grondbewerking) en meer ruimte te maken voor biodiversiteit (vogels, insecten). En dat zonder kunstmest, krachtvoer en bestrijdingsmiddelen.
Een voorbeeld dat het IPCC noemt is ‘Agroforestry’ waarin verschillende gewassen, bomen en vee gecombineerd worden op een stuk land. De bodem, en daarmee de biodiversiteit in die bodem, blijft dan intact (zie ook WUR.nl, toekomstbeelden). Een voedselbos is ook een vorm van agroforestry.
Praktische voorbeelden voor verduurzaming van de voedselketen (en meer) zijn uitgewerkt in project ‘Drawdown’ (boek + drawdown.org). Hier vind je tips voor strokenteelt (bijvoorbeeld tarwe, maïs en sojabonen), bodembedekking, compost en groenbemesting, holistisch grazen, silvopasture (grasland voor vee en bos gemengd), intercropping (gewassen die elkaar beschermen en versterken) en nog veel meer.
Een voorbeeld van ‘intercropping’ is beschreven in het boek ‘Braiding Sweetgrass’ van Robin Kimmerer. Oude volkeren plantten duizenden jaren geleden al de ‘3 sisters’. Maïs in de hoogte, bonen halverwege en pompoenen op de grond. Bonen (klimplant) klimmen in de maïs. De bonen houden stikstof vast in de grond en de pompoenen houden het onkruid weg.
Kort samengevat, we kunnen vooruit naar vroeger, naar meer boeren die natuurinclusief, divers en lokaal ondernemen. Belangrijk hierbij is een intensieve samenwerking met lokale industrie (aan welke grondstoffen is behoefte?), Staatsbosbeheer, waterschap, natuurorganisaties, provincie en gemeente (waar kunnen boeren meer bijdragen aan natuur- en waterbeheer?) en onderwijs en Wageningen Universiteit & Research (hoe krijgen we kennis over duurzame landbouw bij de boeren?).
Maar het uitgangspunt blijft: willen nieuwe verdienmodellen en duurzaam boeren succesvol zijn dan moeten we de veestapel wel inkrimpen. Immers, de meeste landbouwgrond in Nederland wordt nu gebruikt voor grasland en veevoer. En die is hard nodig voor de duurzame en technologische alternatieven in het nieuwe systeem waar we naar toe zullen moeten.
Bij duurzaamnieuws.nl nemen wij uw recht op privacy serieus. Wij plaatsen enkele cookies die nodig zijn om onze website optimaal te laten functioneren. Onderstaand ziet u welke verplichte en optionele toestemmingen u ons verleent om uw persoongegevens te verwerken op deze website. Als u deze toestemmingen wilt intrekken klikt u op 'Vergeet mij' onderaan deze pagina.