Energiecoöperaties – groepen bewoners die duurzame energie opwekken voor eigen gebruik – kunnen een rol van betekenis spelen bij de energietransitie. Dan moeten Nederlandse overheden, banken en andere instellingen deze ontwikkeling wel beter ondersteunen – zoals dit in Duitsland gebeurt. Dit blijkt uit het werk van Gabriella Dóci, die op 12 september aan de VU is gepromoveerd.
Gabriella Dóci onderzocht de achtergronden van lokale energiecoöperaties op verschillende manieren. Zij vergeleek hiervoor verschillende typen grote en kleine coöperaties in zowel Duitsland als Nederland, waarbij ze een onderscheid maakte in groepen die erin slaagden om hun ambities volledig te realiseren met groepen bij wie dat niet lukte. Ook maakte ze een onderscheid in de mate waarin mensen betrokken waren bij hun coöperatie, en verdiepte ze zich in de beleidscontext rond de coöperaties. Haar doel was te ontdekken op welke manier de verdere verspreiding en opschaling van energiecoöperaties kan worden bevorderd.
Winst belangrijkste motief voor deelname
Op individueel niveau keek ze naar de motieven waarom mensen in een coöperatie stappen en daar geld en tijd in steken. Twee soorten motieven zijn altijd aanwezig: het kunnen realiseren van winst (energiebesparing, goedkopere energie) en meer normatieve overwegingen. Het organisatorische kader van de coöperaties wordt vooral gedreven door hedonistische motieven (streven naar eigen geluk) en normatieve overwegingen.
Hoe complexer, hoe formeler
Ook keek ze naar de coöperaties als geheel en onderzocht zij wat hun strategieën zijn voor het investeren in nieuwe energiebronnen en het overwinnen van de obstakels die ze daarbij tegenkomen. Coöperaties blijken met relatief weinig vrijwilligers redelijk complexe projecten te kunnen realiseren zonder daarbij aanvullende middelen te ontvangen. Hoe groter en complexer het project en de coöperatie, hoe meer een coöperatie een formele structuur aanneemt en externe professionele hulp inschakelt.
Duitsland stimuleert het beste
Op institutioneel niveau bekeek Gabriella Dóci wat de ondersteunende en belemmerende vormen van beleid zijn. Het Duitse systeem biedt optimale condities voor investeringen voor groepen die niet een al te groot risico willen lopen. In het Nederlandse systeem ontbreekt dit of wordt ondersteuning alleen geleverd voor de allerkleinste projecten. Hierdoor worden coöperaties niet gemotiveerd om op te schalen, en zijn er minder energiecoöperaties, die ook kleiner zijn dan in Duitsland. Gabriella Dóci: ‘Steeds meer mensen in Nederland en Duitsland willen wel investeren in lokale duurzame energie. Duitse coöperaties realiseren daarbij doelen op een hoger ambitieniveau. Door het goede Duitse feed-in-tarief daar worden alle risico’s voor coöperaties al goeddeels afgedekt. Mensen die meedoen, doen dit met hun eigen geld en willen dus niet veel risico lopen. Cruciaal is dat er langdurig consistent beleid is waarmee risico’s blijvend laag zijn en de opbrengst voor coöperaties verzekerd blijft.’
Onderdeel van de energietransitie
Tot slot onderzocht ze wat de rol van dit type coöperaties als sociale ‘niche’ kan zijn in transities. Coöperaties organiseren zich onderling, winnen daardoor aan kracht en krijgen bovendien steun van grote gevestigde partijen, zoals energiebedrijven, banken en gemeenten én contacten met andere partijen in de ‘onderstroom’. Doordat de coöperaties heterogeen zijn in samenstelling, contacten, technologieën en de context waarin ze opereren, wordt de kans groter dat ze een invloedrijk onderdeel worden van de energievoorziening. Gabriella Dóci: ‘Ondersteuning van energiecoöperaties betekent steun geven aan de energietransitie – ook omdat er indirect een netwerk van andere partijen wordt aangesproken. Er zijn veel verschillende investeringen nodig in duurzame bronnen en een coöperatievriendelijk beleid helpt daar zeker bij.’
Gabriella Dóci voerde haar promotieonderzoek ‘Renewable energy communities – a comprehensive study of local energy initiatives in the Netherlands and Germany’ uit aan de Vrije Universiteit Amsterdam, met financiering uit het NWO-programma Energy Transitions. Promotor is prof. dr. Arthur Petersen.