De economische crisis in Europa heeft ervoor gezorgd dat machtige organisaties waardevolle staatseigendommen hebben kunnen kopen tegen bodemprijzen. Daarmee beroven ze de armste landen van miljarden euro’s. Tot in de hoogste instellingen lijkt de EU in de greep van een diepe, systematische corruptie die geen grenzen kent.
Het reactiveren van het Griekse privatiseringsprogramma was een centrale voorwaarde voor het vernederende akkoord dat Syriza ondertekende in juli 2015, nadat ze capituleerden voor hun schuldeisers. Sinds juli is Syriza verder gegaan met de privatisering van de haven van Piraeus in Athene en 14 regionale luchthavens. Momenteel wordt het spoorwegnet geprivatiseerd.
Volgens de Europese Commissie zou privatisering landen helpen hun schuld terug te betalen. Bovendien zouden de voormalige staatsbedrijven efficiënter en winstgevender worden, wat zou leiden tot economische groei. Dat is het dogma. Maar wat zijn de feiten?
Magere inkomsten
Het Transnational Institute besloot vijf jaar nadat de EU de economische programma’s heeft opgelegd, de uitkomsten van de privatiseringsindustrie te onderzoeken. De conclusies in het verslag laten ernstige twijfels zien.
De verkoop van staatsbedrijven in tijden van recessie brengt nooit de verwachte inkomsten op. Griekenland zou bijvoorbeeld 50 miljard euro binnenhalen, maar komt tot nu toe niet verder dan een schamele € 3,5 miljard. Dit kan voor een deel toegeschreven worden aan de weerstand van het volk en Syriza, maar dit gebeurt ook als winstgevende ondernemingen worden verkocht tijdens een recessie.
De verkoop van 14 regionale luchthavens in Griekenland laat bijvoorbeeld zien hoe privatisering de belastingbetaler benadeelt: alleen de rendabele werden verkocht, waardoor de kosten van de onrendabele nog steeds betaald worden door de Griekse burgers.
Verlies voor de staat, rekening voor de burger
In andere landen die te maken hebben met bezuinigingsmaatregelen stegen de aandelenkoersen van staatsbedrijven zodra ze naar de beurs gingen, wat suggereert dat de prijs veel te laag was. Bij het luchthavennetwerk AENA in Spanje bijvoorbeeld steeg de prijs van de aandelen met 20% op de eerste dag van de beursgang. Dit betekende een verlies van € 1 miljard voor de Spaanse staat.
In de tussentijd laat onderzoek aan Europese universiteiten – gefinancierd door de Europese Unie – zien dat de hypothese van hogere efficiëntie niet werkt. In een rapport werd geconcludeerd dat de EU “pleitte voor een concurrentiemodel dat voor een groot deel is gebaseerd op vermindering van loonkosten en het ondermijnen van de rechten van werknemers en niet op kwaliteitsverbetering en innovatie”.
Uit andere onderzoeken komt naar voren dat geprivatiseerde bedrijven ervoor zorgen dat de kosten voor de consument hoger worden.
Het meest perverse is nog wel dat veel staatsbedrijven in Griekenland en elders momenteel worden overgenomen door staatsbedrijven uit andere landen. Dat ondermijnt het argument van de Europese Commissie om te kiezen voor particuliere eigendom in tegenstelling tot publieke.
Griekse regionale luchthavens werden bijvoorbeeld verkocht aan Fraport, waarvan de meerderheid in handen is van de Duitse staat. Chinese staatsbedrijven kopen staatsbedrijven in heel Europa, nota bene energiebedrijven in Portugal, Italië en het Verenigd Koninkrijk.
Als de argumenten voor privatisering geen stand houden, waarom blijft deze dan doorgaan? Naast de ideologische fixatie op het neoliberale beleid van de Commissie, is het opmerkelijk hoeveel juridische, accountancy en financiële ondernemingen verdienen aan dit proces.
Op het gebied van financieel advies zijn Lazard en Rothschild de grote spelers; juridisch advies komt met name van Britse advocatenkantoren, zoals Freshfields Bruckhaus Deringer en Allen and Overy. Bij alle deals zijn de zogenaamde ‘Big Four’ accountantskantoren betrokken: Deloitte, KPMG, PriceWaterhouseCoopers en Ernst & Young. Bij sommige privatiseringsdeals waren zowel de juridische als de financiële afdelingen van de zelfde adviseurs betrokken. Zo konden ze dubbel profiteren van hun eigen advies.
Het is natuurlijk niet verrassend dat deze instellingen allemaal deel uitmaken van machtige Europese lobbygroepen, zoals de European Financial Services Roundtable, Business Europe en de Society of European Affairs Professionals. Veel van deze bedrijven hebben hun eigen lobbyisten in Brussel: Freshmans Bruckhaus Deringer verklaart openlijk dat het daar aanwezig is om te “helpen om de EU-wetgeving en administratieve besluiten vorm te geven.”
De crisis als kans voor zelfverrijking
Het feit dat de financiële sector niet alleen onaangetast blijft, maar zelfs versterkt wordt in de nasleep van de financiële crisis is een raadsel waarmee de progressieven nog steeds worstelen. Algeheel bewustzijn en woede waren niet genoeg om de gecombineerde kracht te overwinnen van een sterke financiële sector en een neoliberale ideologie die beide diep verankerd zijn in het politieke en culturele leven.
Het is dus eigenlijk geen verrassing dat de privatisering in Europa is versneld in plaats van afgeremd sinds de economische crisis. Zoals Nobelprijswinnaar econoom Paul Krugman het uitdrukte: “Het streven naar soberheid ging over het gebruik van de crisis niet over het oplossen ervan. Dat is nog steeds zo”.
Een EU die niet luistert, draagt alleen maar aan bij aan frustratie van zowel links als rechts over het project Europese Unie. Dat gaat niet veranderen voordat het economisch beleid wordt gericht op de behoefte van de meerderheid in plaats van op de hebzucht van een graaiende minderheid.