Stadsvlinders doen er langer over om in de overwinteringsmodus te gaan dan hun tegenhangers op het platteland. Ze hebben zich aangepast aan de warme stedelijke omgeving en blijven langer rondvliegen. Zo brengen ze een extra generatie nakomelingen voort.
Een nieuwe Belgisch-Zweedse studie, onder leiding van bioloog Thomas Merckx van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), toont voor het eerst dat populaties stadsvlinders zich evolutionair hebben aangepast. Pas later op het jaar beginnen dag- en nachtvlinders die leven in de stad aan hun overwinteringsfase.
Steden zijn over het algemeen warmer dan het platteland. Hierdoor ontstaat er voor insecten in steden een langer groeiseizoen. Dat is de periode die voor hen warm genoeg is om zich te kunnen voortplanten. Veel insecten, waaronder dus verscheidene dag- en nachtvlinders, profiteren van zo’n langer groeiseizoen en brengen zelfs een extra generatie voort.
Van rups tot vlinder tot aan de winter
Ook genetisch laat zich dat in sommige exemplaren al zien, zegt Merckx. “Dergelijke evolutie kan heel snel gaan: in vijf à tien jaar tijd kunnen er al genetische aanpassingen zijn. Het is een misverstand dat evolutie altijd honderden jaren zou vergen.”
Bij insecten is het tijdstip om in de overwinteringsfase te gaan sterk afhankelijk van hoe lang een dag duurt. Uit de studie blijkt dat rupsen van de stedelijke populaties zich ook nog bij kortere daglengte – dus later op het seizoen – ontwikkelen tot volwassen vlinders. Dat is veel minder het geval bij rupsen op het platteland.
Door de hogere temperaturen in de stad kan een extra generatie volwassen vlinders zich vaak toch nog succesvol voortplanten voor de winter intreedt. De studie stelde dus vast dat de stadsvlinders zich succesvol aangepast hebben aan de stedelijke omgeving.
Steden als motor voor evolutie
Het onderzoek spitste zich toe op twee soorten vlinders: het klein geaderd witje en de klaverspanner. Ze komen voor in de Zweedse hoofdstad Stockholm en in de Finse hoofdstad Helsinki, maar ook op het platteland rond deze steden.
Bij beide soorten zagen de onderzoekers een gelijkaardig patroon om pas later op het seizoen in wintermodus te gaan. “Het is dus aannemelijk dat zulke evolutionaire aanpassingen zouden kunnen voorkomen in tal van soorten die erin slagen om in steden te overleven”, zegt Merckx. Stedelijke omgevingen werken in dit geval dus als motor voor evolutionaire aanpassingen, concludeert hij.