Geen migranten, de pers aan banden en een universiteit die tot staatsvijand is verklaard: dit is het Hongarije onder premier Viktor Orbán. In Boedapest staat een universiteit, opgericht en gefinancierd door de miljardair George Soros, om de waarden van een ‘open samenleving’ te propageren. Maar juist die gepropageerde West-Europese waarden als de scheiding der machten, vrije media en vrijheid van onderwijs staan in aanloop naar de verkiezingen op 8 april onder druk.
Algemeen wordt aangenomen dat de zittende populaire én populistische premier Orbán met overmacht zal winnen, maar niets is zeker. De sfeer in Hongarije is sinds de val van de muur in 1989 radicaal omgeslagen. Miljardair, speculant en filantroop George Soros vatte destijds het plan op om de overgang van de Sovjet-dictatuur naar een open, democratische samenleving vorm te geven en financieel te ondersteunen. Een belangrijke rol zag hij weggelegd voor een op te richten universiteit: de Central European University in Budapest. Hij rekruteerde hiervoor studenten uit meer dan twintig voormalige Sovjetstaten. Zij moesten de toekomstige intellectuele elite vormen die de democratie en een open samenleving in de voormalige communistische landen zou gaan beschermen en vormgeven.
Nu, een kwart eeuw na de lancering, is de Central European University en George Soros in het bijzonder door de nationalistische regering van Orbán tot staatsvijand verklaard. Recent gingen 70.000 Hongaren de straat op om hiertegen te protesteren, maar Orbán is vooralsnog nog niet teruggefloten door Europa. Het gevecht van de nationalistische regering tegen een instituut dat een ‘open samenleving’ voorstaat is typerend voor de bredere ontwikkeling in Midden- en Oost-Europa. Want ook in Oostenrijk, Polen, Tsjechië, Slowakije en Bulgarije winnen nationalistische partijen de verkiezingen. Het roept de vraag op wat er is misgegaan. Heeft het Westen het verlangen naar een eigen identiteit en het populisme in Midden-Europa onderschat?
Regie: Jos de Putter