We eten steeds meer vis. Om die honger te stillen werd de zee zwaar overbevist en is de helft van de vis op ons bord inmiddels gekweekt. Met gevolgen.
Viskweek is een sterk groeiende sector met voordelen en problemen. Zo maken consumenten en dierenwelzijnsorganisaties zich zorgen over het welzijn van de vissen. De Nederlandse viskwekers-aan-land erkennen dat en beloven hun omgang met de dieren verbeteren, maar wel pas als er nieuwe wettelijke eisen komen.
In dat spanningsveld tussen ecologie en dierwaardigheid aan de ene kant en de visindustrie aan de andere, ligt een kans voor de hoogontwikkelde Nederlandse viskwekerijen om het goede voorbeeld te geven. Daarvoor krijgen de on shore viskwekerijen subsidie in Nederland en ze werken samen met de Nederlandse WUR. Maar hun bijdrage is beperkt: ze produceren bijna uitsluitend voor export en horeca.
Viskweek op land draagt zo weinig bij aan de transitie naar een beter voedselsysteem in Nederland. Het is geen duurzaam alternatief voor conventionele voedselproductie en geen belangrijke nieuwe bron van eiwitten. Heel veel groei lijkt er voorlopig ook niet in te zitten voor deze gespecialiseerde tak van ‘veehouderij onder water’, het blijft een niche.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan als ondersteunend lid. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
Zeekweek
Wel groot is de viskweek in open water. De meeste viskwekerijen vind je in kustwateren, van de Noorse fjorden voor de zalm, de Griekse en Turkse kust voor de dorades en de zeebaarzen, tot de oceaankusten in Zuidoost-Azië voor de garnalen, gamba’s. Er zijn grote verschillen in duurzaamheid tussen de kweek van de verschillende soorten, maar zelden tref je berichten in de media over overvolle kooien, hoge sterfte, ziektes en parasieten, foute slachtpraktijken en uitbraken.
De vele kwekerijen, vooral in Azië waar 85 procent van de grote garnalen vandaan komen, brengen grote schade aan de natuur door vervuiling en ontbossing van de mangrovekusten. Internationale organisaties proberen met lokale hulpprogramma’s zowel het natuurbeheer als de bedrijfsvoering te verbeteren. De impact die dat kan hebben is belangrijk want de wereldvraag naar vooral garnalen is onvoorstelbaar groot (een markt van 91 miljard dollar) en biedt de armere regio’s langs de Aziatische Pacifische kust een stabiele verdienmogelijkheid. India, Indonesië, Thailand en Vietnam zijn de grootste producenten van grote garnalen.
Vissen naar voer
‘Sustainable shrimp farming’ en de duurzame en enigszins dierwaardige teelt van andere vissoorten zijn goed mogelijk, maar blijven problematisch. De kweekvissen, met zalmen als grootverbruikers, worden overwegend gevoerd met wilde vis, die in grote hoeveelheden gevangen wordt in de soms enorme bestanden op de oceanen, vaak sardine-achtigen, zoals de ansjovis voor de kust van Peru. Er zijn talloze initiatieven om het aandeel planten in visvoer te vergroten, maar slechts enkele soorten blieven groente.
Voor het garnalenvoer wordt al het leven uit zee bij de Aziatische kweeklocaties opgevist. De misstanden in de vangst en verwerking van die visserij zijn groot. The Guardian publiceerde spraakmakende artikelen over slavenarbeid aan boord van de schepen die het voer vangen en in de verwerking van de garnalen fabrieken.
Een ander probleem is dat de herkomst (vooral van Aziatische garnalen) niet altijd te herleiden is. De vermelding van de herkomst op de diepvriesdozen en – zakken is even onbegrijpelijk als onbetrouwbaar. Dat stelt de kritische consument voor de keuze: smullen van garnalen die mogelijk onder vervuilende omstandigheden met dwangarbeid zijn geproduceerd, of voor de zekerheid maar geen Aziatische gamba’s meer kopen. Garnalen die besmet zijn met antibiotica, chemicaliën of ziekteverwekkers kunnen schadelijk voor de gezondheid zijn. Vaak komt dat echter niet voor.
Landvissen
Een andere vorm van aquacultuur, een die in principe goed gecontroleerd kan verlopen, zowel ecologisch als dierwaardig, is viskweek op land, ‘on-shore fish farming’. De vissen worden opgekweekt in grote bassins die niet in contact staan met open water. Het water wordt rondgepompt en gerecycled, aangevuld met voer en eventueel zuurstof en andere nutriënten. In dit Recirculating Aquaculture Systems (RAS) zwemmen de vissen in eindeloze rondjes. Ze verhuizen naar andere bassins als ze groter zijn geworden en worden geoogst als ze de juiste maat hebben.
De meest gekweekte vis in Nederland is paling, in zes kwekerijen. Paling is een bedreigde diersoort, maar het opkweken van glasaaltjes, die voor dit doel in Frankrijk in het wild gevangen worden, is toegestaan. De glasaaltjes waren lang onderweg vanuit hun geboortegrond, de Sargassozee, ten westen van Bermuda. Ze trekken de zoete rivieren van Europa in en eenmaal volwassen keren ze weer terug. Tenminste, als het ze lukt de talloze barrières, sluizen en dammen in de waterwegen te passeren. En te ontsnappen aan vissers.
Om de wilde palingstand weer op peil te brengen worden sinds 2010 jaarlijks miljoenen glasaaltjes uitgezet onder het Europese Aalbeheerplan. Volgens een rapport uit 2022 van ICES, de International Council for the Exploration of the Sea, worden de doelstellingen voor het verbeteren van het Europese palingbestand niet gehaald en is het aantal volwassen palingen nog altijd maar een fractie van wat het een halve eeuw geleden was, nog geen tien procent. De Europese paling heeft daarom de status van ernstig bedreigde diersoort.
Het opkweken van glasaal in gesloten bassins gaat daarentegen prima en resulteert onder meer in de gerookte paling, een van de meest gewaardeerde Hollandse vislekkernijen. Lekker voor wie de ogen kan sluiten voor de bezwaren van de palingkweek. Lastig als je alle nadelen optelt. De vraag is of er een midden is voor de consument die elke vis het beste leven wenst, maar ook gezonde vis wil eten.
Kweekproblemen
Vier problemen belasten de viskweek in het algemeen en die zijn maar deels structureel te verbeteren. Gekweekte vissen leven in grote aantallen in kooien, netten of bassins. Daarin kunnen ze niet hun normale, natuurlijke gedrag vertonen, zoals de trek van en naar paaigebieden en jagen in de open waterkolom. Vervuiling door uitwerpselen van de kooien is een kwestie van controle en goed beheer, wat er lang niet altijd is.
Het voer is geheel of grotendeels afkomstig van wilde vis, wat betekent dat er meer vis ingaat (die vaak ook direct voor menselijke consumptie benut had kunnen zijn), dan eruit komt als product. Dat heet ‘conversie’, bij vissen is die relatief hoog, vergeleken met landdieren.
Het laatste probleem is een dierwaardige slacht. Vissen hebben gevoel, een vorm van bewustzijn, vermogen tot herinneren. Ze zoeken pijnstilling. Alleen palingen moeten in Nederland verdoofd worden. Andere soorten worden soms sterk onderkoeld in ijswater voor de slacht. De meeste vissen worden levend gevild, zoals in de wilde vangst. Er zijn geen strikte regels voor het zo pijnloos mogelijk doden van vissen, wel richtlijnen.
Een organisatie die daar iets over meldt is de NeVeVi, de belangenvereniging van Nederlandse on shore viskwekers. Forel, meerval, paling, snoekbaars, tarbot, yellowtail kingfish: dat zijn de soorten die in Nederland buiten de zee gekweekt worden. Op de website van NeVeVi, dat kantoor houdt op de campus van de Universiteit van Wageningen, is een aparte pagina aan diervriendelijkheid gewijd.
Die pagina staat vol stellige taal, geschreven door een goed PR-bureau: “De Nederlandse aquacultuursector is qua wetenschappelijke kennis zeer sterk ontwikkeld. Het gehele kweekproces is erop gericht om de omstandigheden voor de vis te optimaliseren. Daardoor mag onze viskweek verantwoord en diervriendelijk worden genoemd.”
Over het doden van de vis: “Alle vis wordt bij NeVeVi-kwekerijen conform de richtlijnen van de gedragscode op verantwoorde wijze gedood en pas geslacht als de vis (hersen)dood is.” De gedragscode is niet te vinden op de site. Wel: “Als door nieuwe inzichten, of om welke reden dan ook, de regelgeving verandert, zullen de viskwekers van NeVeVi alle medewerking verlenen aan de invoering ervan. Als dit betekent dat ook voor kleinere producties van vissoorten verdovingsapparaten moeten worden ontwikkeld, zullen de viskwekers met de regelgevende instanties in overleg gaan hoe dit op de kortst mogelijk termijn is te realiseren.”
Goede PR, maar ook woorden om de sector aan te houden.
Kweekleed
Dierenwelzijnsorganisaties hebben een totaal andere kijk op de aquacultuur op land dan de branche zelf. “Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat vissen pijn, stress en angst waarnemen. Toch bestaat er geen regelgeving die vissen beschermt,” schrijft Wakker Dier op de website. Alleen paling moet verdoofd worden voor de slacht, alle andere vissen niet. (Dat geldt overigens ook voor de wild gevangen vissen, duizenden malen meer).
Het CIWF (Compassion in World Farming) rapport ‘Kweekvissen in Nederland– Vee-Industrie onder water’ is vernietigend over de viskweek op land. “De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sluit intussen haar ogen voor het leed van miljoenen vissen,” schrijft CIWF.
Het rapport, van hoofdauteur Annemarie Brijder, gaat in detail in op het dierenleed en wijst ook op de zwakke plekken van de door de kweekindustrie aangevoerde argumenten van duurzaamheid. In feite is het voeren van wilde vis als voer voor kweekvis pure verspilling. Of het door de kweekbranche aangevoerde argument dat de lage footprint (weinig grondgebruik, veel eiwitten, hergebruik van water) dan nog relevant is, is geen echte vraag meer.
Klein, niet zo fijn
Viskweek op land is een kleine sector, waarin ondernemers met behulp van subsidies en de steun van de WUR een business hebben weten op te bouwen die technologisch indrukwekkend is. Maar: “Met de hulp van tientallen miljoenen euro’s subsidie is er in Nederland een viskweeksector ontstaan waar naar schatting jaarlijks bijna 15 miljoen vissen worden gehouden en gedood,” aldus CIWF. Biologisch, technologisch en economisch interessant, maar eindigend in een “gruwelijke, langdurige en pijnlijke doodstrijd” voor de miljoenen vissen.
Geen onbelangrijke vraag dezer dagen: Draagt deze vorm van viskweek iets bij aan de transitie naar een beter voedselsysteem? Voor dat antwoord hebben we de dierenwelzijnsorganisaties niet eens nodig. De meeste vissen die met Nederlandse subsidie zijn gekweekt zijn voor de export of voor het hogere consumentensegment. De vissen zijn duur, amper verkrijgbaar voor de particulier. Er wordt niet minder tonijn gevangen omdat de Zeeuwse yellowtail op de markt is.
Daarbij zullen de inspanningen van de viskwekers om hun processen te verbeteren en hun aandacht voor de dierwaardigheid afgewogen zijn tegen de kosten. Veel kwekerijen leveren aan hogere segmenten, zoals restaurants en traiteurs, waarvoor de prijzen vaak hoger liggen. Toch zijn niet alle viskwekers ASC gecertificeerd vanwege de kosten daarvan, wel die van yellowtail en tarbot. (ASC is het aquacultuurkeurmerk van MSC, de Marine Stewardship Council)
Palingprotest
We keren terug bij de paling, want er is internationaal heel veel protest tegen het opkweken van de wilde glasaaltjes tot volwassen palingen voor menselijke consumptie. Een vis die ‘rood’ is in de Viswijzer moet helemaal met rust gelaten worden en niet gevangen en gegeten worden, wild noch kweek. “Ongeacht de kweekmethode, scoort deze soort rood,” zegt de Viswijzer over de Europese aal (paling).
“Paling voelt zich wetenschappelijk bewezen prettig in de omstandigheden waarbinnen hij in kwekerijen wordt gehouden. Paling ervaart geen stress in kwekerijen. (…) Het sterftecijfer van paling in kwekerijen is uiterst laag, minder dan 1%,” schrijft NeVeVi op de website.
De kweekmethode, het ‘beheer’, krijgt van de Viswijzer inderdaad een groen visje, evenals de ‘impact op de omgeving’. Maar het ‘brongebruik’ krijgt een rood visje – vanwege de glasaaltjes. De ‘eindbeoordeling’ is dan ook: rood.
Glasaaltjes moeten gebruikt worden omdat het niet mogelijk is paling zich in gevangenschap te laten voortplanten. Daar wordt wel hard aan gewerkt. De studie ‘Baanbrekend onderzoek voortplanting aal’ dateert al uit 2006. Over de hele wereld, van Finland tot Nieuw-Zeeland, wordt gezocht naar de heilige graal. “Arjan Palstra, paling voortplantingsexpert bij de Wageningen Universiteit, probeert al 18 jaar palingen in zijn bassins te laten voorplanten, zonder resultaat,” meldde Vroege Vogels in 2019.
In 2022 werd voor het eerst het bewijs geleverd dat in Europa volgroeide ‘anguila anguila’ inderdaad terugkeert naar de Sargassozee, waar ze jaren eerder als larfjes in het troebele, warme en zoute water geboren werden. Dat ze daar vandaan komen, is al een eeuw bekend. De larfjes leggen 6000 kilometer af, gedragen door de Golfstroom, en arriveren op de Europese kusten. Terugzwemmen gaat tegen de stroom in, maar palingen zijn onvermoeibaar, stoppen niet en gebruiken zeer weinig energie.
Waarom zover? Daar is een theorie over. Vroeger lag het paaigebied in zee dichter bij het zoete water in de binnenlanden. Vroeger is hier honderden miljoenen jaren geleden, toen het Amerikaanse continent en het Europese uit elkaar begonnen te driften en de Atlantische Oceaan ontstond. Dat de aaltjes daardoor steeds langere afstanden moesten afleggen, heen en terug, is een te mooi verhaal om niet waar te zijn.
Het geeft te denken, dat deze diersoort miljoenen jaren zijn natuurlijke gedrag kan volgen, maar in vijftig jaar tijd tot de rand van uitsterven wordt gebracht. Door milieuvervuiling, overbevissing en verstoring van het klimaat, allemaal menselijk handelen. Is het dan goed of slecht dat de mens de soort probeert te redden door de voortplanting te leren beheersen, ook al is het dan om ze te laten eindigen als gerookte paling of unagi sushi?
Huib Stam