Deze zomer hadden we besloten om op zoek te gaan naar de laatste restjes biodiversiteit door van West naar Oost dwars door de Pyreneeën te trekken. Voor menige bioloog is de excursie naar de Pyreneeën een onvergetelijke herinnering uit de studietijd. In ons geval zo’n 50 jaar of meer geleden. Het is wat zoeken naar die laatste restjes, want hoewel veel dorpen half verlaten zijn en de lege huizen dichtgetimmerd, heeft ook daar de “vooruitgang” genadeloos toegeslagen. Niet bemeste gebieden op kalkrijke bodem met kwel zijn uiterst schaars geworden. Een bezoek aan deze combinatie van omstandigheden vereist dan ook een flinke klimpartij langs smalle paadjes naar hoogtes tussen 1500 en 2500 meter.
Tijdens een paar buiige dagen konden de spieren zich weer een beetje herstellen en las ik “Wat we toen al wisten” van Geert Buelens. Deze geschiedkundige professor beschrijft de periode rond 1972 toen het rapport Grenzen aan de groei van de Club van Rome verscheen. Ook dat is vijftig jaar geleden.
In tegenstelling tot Geert Buelens die toen 1 jaar oud was, heb ik die periode rond 1972 zeer milieubewust meegemaakt. Van Provo tot Kabouterbeweging met Roel van Duijn en de witkar herinner ik me allemaal nog als de dag van gisteren. Het schuim op de rivieren met dode vissen vanwege lozing van ongezuiverd rioolwater en niet biologisch afbreekbare wasmiddelen van zo’n 100 miljoen mensen plus het afvalwater van de industrie stroomopwaarts van Rijn en Maas, vormden zelfs de aanleiding van mijn carrière als milieubioloog.
Het boek van Buelens beschrijft de opkomst van de milieubeweging met de felle protesten en de vele onheilsboodschappen vanwege het toenemende gebruik van pesticiden en de dreigende hongersnood door ongeremde bevolkingsgroei. De Club van Rome kwam met de boodschap dat er een einde aan de exponentiële groei zou moeten komen omdat het anders helemaal fout met ons zou aflopen. Beulens beschrijft ook de weerstand tegen dit idee dat met, voor die tijd zeer moderne, computersimulaties en grafieken was uitgewerkt tot een haast onweerlegbare onheilsboodschap. “Grenzen aan de groei“ was echter zoiets als vloeken in de “kerk”. Vanuit zowel de kapitalistische als de socialistische kant en de derde wereld werd groei immers als heilig beschouwd en armoedebestrijding en werkgelegenheid waren belangrijker dan milieu. Vooral in de VS kreeg het elitaire gezelschap van de Club van Rome weinig bijval. Met technologie zouden de ergste problemen opgelost kunnen worden zodat we gewoon konden blijven doorgroeien. Dit argument is na 50 jaar nog steeds actueel.
Achteraf bekeken, heeft de Club van Rome geen gelijk gekregen. De apocalyps is uitgebleven. Het GDP per hoofd van de wereldbevolking steeg van 800 naar 11.000 US$. Ondanks gemopper over de kosten en dankzij strenge wetgeving werd er in Europa ruim 3 miljoen km riolering aangelegd met meer dan 18.000 grote en kleine zuiveringsinstallaties voor het huishoudelijk afvalwater. Het was een gouden tijd voor de civiele ingenieurs bij de adviesbureaus. Vrijwel alle industrieën werden op die installaties aangesloten of namen zelf drastische maatregelen. Er was nauwelijks tegenstand en niemand had belang bij de vervuiling. Binnen 25 jaar was het probleem met zuurstofloos rivierwater grotendeels opgelost. Trouwens ook de lozingen van metalen zoals kwik, zink en koper werden aangepakt en de gehalten in de rivieren zijn nu nog slechts een fractie van toen. De zalm is teruggekeerd.
Het tijdperk van de hoge schoorstenen met de geelbruine pluimen was ook voorbij. Er kwamen talloze gaswassers, naverbranders en proceswijzigingen. Het probleem van dode bossen door zure regen vanwege zwavelhoudende brandstoffen of door fluorgassen is opgelost. De verbrandingsmotor werd aanzienlijk verbeterd en kreeg een roetfilter en een katalysator in de uitlaat. Het gat in de ozonlaag is grotendeels gedicht door een verbod op freonen en de stank van rayonfabrieken en ook die van suikerfabrieken is verdwenen.
In de jaren 80 kwam ook de bodemverontreiniging in beeld en ook daar is via strenge wetgeving en drastische sanering heel veel succes geboekt. Wederom hoge kosten voor gemeentes en provincies maar een gouden tijd voor de vele adviesbureaus, die als paddenstoelen uit de vervuilde grond verrezen.
Intussen is het tijdperk van de stortplaatsen ook voorbij. Veel afvalstoffen worden aan de bron gescheiden, hergebruikt en desnoods verbrand. In ons huishouden zamelen we een stuk of tien fracties apart in. Afvalinzameling en recycling zijn big business geworden. Het klopt dat we nog veel te veel plastic niet kunnen hergebruiken en dat er veel te veel plastic in het milieu terecht komt, maar ook dit probleem zou technologisch oplosbaar zijn als er voldoende strenge wetgeving was en wat minder ontvankelijkheid van overheden voor het lobbyisme van de verpakkingsindustrie.
Dat succesverhaal van de technologische aanpak, die beslist niet ten koste ging van de economische groei beschrijft Buelens niet. Kennelijk was het positieve nieuws niet sensationeel genoeg en stond er daarom niets over in de kranten, waarop Buelens zich heeft gebaseerd.
De tegenstelling tussen wanhoop enerzijds en vertrouwen in technologie en voortgaande groei anderzijds, lijkt na vijftig jaar weer helemaal opnieuw actueel bij het huidige klimaatprobleem. Er zijn echter ook zeer grote verschillen. Weliswaar zijn de huidige ontwikkelingen rond duurzame technologie spectaculair en kunnen we de uitstoot van broeikasgassen in principe binnen een termijn van 25 jaar bijna volledig stoppen, maar dit vereist een totale ombouw van onze hele op goedkope fossiele energie gebaseerde economie en maatschappij. Die omschakeling is zo groots en ingrijpend dat de weerstand ertegen ook evenredig groot is. Er zijn te veel belangen gemoeid met fossiele energie, verbrandingsmotoren, en veeteelt die strijdig zijn met de noodzakelijke aanpassingen voor het klimaat. Daardoor maakt de wereld volstrekt onvoldoende tempo met verduurzaming, terwijl het klimaat steeds sneller aan het veranderen is. Dit gebrek aan eensgezindheid is niet met technologie op te lossen en gaat ons de das om doen.
Een ander verschil met vervuilde rivieren, lucht en bodems is dat er binnen enkele decennia geen spontaan herstel kan optreden. Het CO2 verdwijnt nog in geen 100 jaar uit de atmosfeer. Zelfs als we wereldwijd onmiddellijk zouden stoppen met alle emissies van broeikasgassen, zal de inmiddels opgehoopte hoeveelheid in de atmosfeer de temperatuur minstens nog een paar graden doen stijgen. De gevolgen van anderhalve graad zijn nu al dermate ernstig dat de wereldeconomie er vrijwel zeker zwaar onder zal gaan lijden. De groei zal stoppen, niet als gekozen middel om de zaak te redden, maar als onvermijdelijk gevolg van 50 jaar uitstel. De Club van Rome krijgt alsnog gelijk.
“Wat we toen al wisten” zou het idee kunnen geven dat, omdat het milieuprobleem toen uiteindelijk redelijk snel is opgelost, dit met het klimaatprobleem ook wel weer zal lukken. Dat is mijns inziens een valse hoop. In tegenstelling tot toen is de situatie nu tamelijk hopeloos.
Dit sombere vooruitzicht leidt tot zeer uiteenlopend gedrag van mensen. Afgezien van een klein deel door Poetin of Trump geïnspireerde idioten zoals Baudet, die denkt dat het wel mee zal vallen, nemen steeds meer oprecht bezorgde mensen geen genoegen meer met ludieke protesten. In plaats van enkele kabouters rondom Roel van Duijn en een witkar, lopen er nu massa’s mensen mee in protestmarsen of plegen heviger verzet. Andere massa’s gaan juist nog even pakken wat er te pakken valt en boeken goedkope vluchten naar paradijselijke stranden met luxe resorts. Of ze ontwijken de chaos op Schiphol en vieren gewoon feest in eigen land. Na Corona lijkt het alsof we opeens altijd en overal met z’n allen kleine en grote feesten moeten vieren. Weer anderen zullen daarentegen juist in een diepe klimaatdepressiviteit geraken en er zijn er ook die te midden van deze klimaat- en energiecrisis eenvoudig ouderwets met bommen en granaten gaan gooien en landje pik gaan doen. Met de tot op het bot verdeelde mensheid omtrent het klimaat kan het echt alle kanten op, maar intussen blijft het gehalte CO2 stijgen van 325 ppm 50 jaar geleden naar 420 ppm nu.
Een enkele idioot, zoals ondergetekende, reageert weer anders en gaat enkele honderden liters diesel verstoken om, als een soort ritueel afscheid de enige en laatste standplaats van een bijna uitgestorven plantje te bezoeken. Ramonda myconi, het Pyrenees viooltje een verre verwant van het Kaapse viooltje, is slechts één van de 50.000 soorten planten en dieren die op uitsterven staan. Geen groot spektakel, maar goed, je moet wat over hebben voor het laatste vleugje biodiversiteit, het moet alleen niet gekker worden.
Han Blok