Steden die hun impact op het milieu willen verminderen, zien vaak de belangrijkste bron van hun CO2-uitstoot over het hoofd. Naast de directe uitstoot van productieprocessen moet vooral ook de indirecte uitstoot van producten en diensten worden meegenomen. Onderzoekers uit Leeds zeggen daarom dat we de klimaatverandering vaak op de verkeerde manier aanpakken.
Als we praten over het aanpakken van het klimaatprobleem gaat het meestal over het verbranden van fossiele brandstoffen. Maar dat is maar een deel van het verhaal. We moeten ook rekening houden met de energie die nodig is en de emissies die veroorzaak worden om de goederen, diensten en infrastructuur te produceren die we gebruiken op de plaatsen waar we wonen. En die moeten we ook meerekenen in de klimaatprestatie van steden, ook als ze aan de andere kant van de wereld worden veroorzaakt.
Groenten in de supermarkt stoten geen co2 uit, maar ze reisden waarschijnlijk honderden kilometers lang achterin een bestelwagen en werden geteeld met meststoffen en pesticiden op basis van fossiele brandstoffen. Het staal, glas, beton en asfalt in wegen en gebouwen die deel uitmaken van stedelijke omgevingen werden meestal afgeschraapt, verpulverd, gesmolten en gegoten ver van waar ze zich vandaag bevinden – processen die grote hoeveelheden emissies genereren.
Hoewel veel steden doelstellingen hebben om hun koolstofemissies te verminderen, kijken de meeste van deze steden alleen naar de uitstoot die vrijkomt binnen hun stadsgrenzen.
Maar het maakt voor de planeet niet uit of onze emissies vrijkomen waar we wonen of dat ze afkomstig zijn van koolstof die ‘ingebed’ is in de producten die we kopen.
Consumentensteden grootste vervuilers
In 2017 werd er wereldwijd 41 gigaton CO2 uitgestoten. Op het niveau van steden kunnen de emissies als gevolg van directe productie en verbruiksemissies echter aanzienlijk verschillen. In Londen zijn de totale emissies door consumptie meer dan het dubbele van de productie-emissies – de hoeveelheid emissies die daadwerkelijk in de stad vrijkomen.
Het onderzoek door de universiteit van Leeds suggereert dat nadenken over stedelijke koolstofemissies in termen van consumptie, in plaats van productie, beleidsmakers beter inzicht geeft in hoe ze klimaatproblemen beter kunnen aanpakken.
Industriële steden produceren minder CO2
De industrie gebruikt enorme hoeveelheden energie, en als gevolg daarvan stoot ze grote hoeveelheden broeikasgassen uit. De dienstensector produceert daarentegen minder emissies. Steden met grote industriële sectoren stoten daarom doorgaans veel co2 uit, terwijl steden die afhankelijk zijn van de dienstensector lagere emissies hebben.
Maar als we kijken naar de uitstoot van het verbruik, is deze relatie omgekeerd. Hoewel grote industriële sectoren veel emissies uitstoten, worden ze meestal aangetroffen in steden met een lager economisch ontwikkelingsniveau. Lagere ontwikkeling betekent lagere lonen en lagere lonen betekenen minder verbruik van goederen en diensten die koolstofemissies afgeven wanneer ze werden geproduceerd.
In steden waar de dienstensector groot is, is de productie meestal lager, maar het inkomensniveau is over het algemeen hoog. Hogere inkomens leiden tot een hogere consumptie van goederen en diensten die koolstof produceren tijdens de productie.
Met andere woorden, steden met weinig industrie kunnen meer afhankelijk zijn van industriële activiteiten dan de steden die deze fabrieken feitelijk huisvesten.
Deze verschuiving van ons perspectief van wat vervuilende steden zijn, zorgt ook voor een verschuiving van waar de verantwoordelijkheid voor klimaatactie ligt. In rijke steden als New York en Londen kunnen de directe emissies laag zijn, maar de goederen die we kopen, betekenen dat deze steden mogelijk een veel grotere verantwoordelijkheid hebben om op te treden tegen klimaatverandering dan we eerder dachten.
Beijing is niet alleen Chinees
Op die manier bekeken is New York niet meer Amerikaans, of Londen Engels – althans in termen van het klimaat. Het zijn rijke consumentensteden waarvan het emissieprofiel meer lijkt op andere rijke consumentensteden in andere delen van de wereld, dan op willekeurige steden in hun eigen land. Het zijn ook steden die vooral via andere plekken in de wereld het klimaat beïnvloeden.
Voor een effectief klimaatbeleid is het dus noodzakelijk om te kijken naar fundamentele stedelijke kenmerken zoals bevolkingsomvang, inkomensniveau en economische structuur. Dat kunnen betere indicatoren zijn voor een vergelijkbare stedelijke klimaatcontext. Zo kan het voedsel dat je eet belangrijker zijn dan je auto om de uitstoot te verminderen.
Auto’s zijn belangrijke bronnen van uitstoot, maar in grote steden hebben steeds minder mensen een auto. Voor een individuele stadsbewoner, vooral iemand die in een rijk, dicht, stedelijk gebied woont, kan dan wat je eet, hoeveel je verspilt en hoeveel afval je weggooit, veel belangrijker zijn.
In Bristol in het westen van Engeland, zou bijvoorbeeld het halveren van de voedselverspilling net zoveel uitstoot voorkomen dan £ 3 miljard aan investeringen in hoogtechnologische gebouwen en wegen. Met andere woorden, het aanpakken van de meest voor de hand liggende en onmiddellijke manieren waarop we koolstof uitstoten, is misschien niet de beste manier om impact te hebben.
Bijna alles om ons heen, onze kleding, de materialen in gebouwen, zelfs het WiFi-signaal dat onze telefoon met internet verbindt, vereiste koolstofemissies. En door deze processen te onderzoeken, kunnen we een beter idee krijgen van hoe we onze co2 voetafdruk op de meest effectieve manier kunnen aanpakken.
Natuurlijk moeten we blijven werken aan het verminderen van de directe uitstoot. Deze bevindingen suggereren echter dat consumptie-uitstoot over het hoofd wordt gezien als een doelstelling van koolstofarme actie in mondiale steden. Minder en anders consumeren en minder verspillen zijn minstens zo belangrijk als auto’s en fabrieken.
Lees meer op Medium.com