Vorig jaar september hebben de wereldleiders beloofd in 2030 een einde te zullen maken aan de honger, als onderdeel van de United Nations Sustainable Development Goals (SDGs). Het klinkt als een enorme opgave, maar in feite produceert de wereld al genoeg voedsel om iedereen te voeden. Dus waarom blijft het probleem dan voortbestaan?
Armoede en honger zijn nauw met elkaar verbonden, wat de reden is dat de SDGs erop mikken ze allebei te elimineren. Voor iemand die op de armoedegrens van de Wereldbank van $1,90 per dag leeft, vertegenwoordigt voedsel zo’n 50-70% van het inkomen. De Wereldbank schat dat bijna viervijfde van de armen van de wereld in landelijke gebieden leeft, ook al herbergen die gebieden nog niet de helft van de wereldbevolking. De voor de hand liggende conclusie is dat het voor het duurzaam optrekken van de inkomens op het platteland nodig is de honger uit te roeien.
Dat zal niet makkelijk zijn. De meeste ontwikkelingslanden gaan tegenwoordig gebukt onder hoge werkloosheidscijfers. En omdat de huidige economische vooruitzichten somber zijn, vooral gezien de lage grondstoffenprijzen en de bezuinigingen die op de meeste plekken aanhouden, zal de neerwaartse druk op de inkomens op het platteland waarschijnlijk verergeren.
Maar zelfs als landen erin slagen ‘inclusieve’ groei te bewerkstelligen, zal dat niet genoeg zijn om de honger in 2030 te elimineren. De enige manier om dat te doen is het ten uitvoer leggen van goed ontworpen sociale beschermingsmaatregelen en het opschalen van de investeringen ten bate van de armen.
Volgens de Wereldbank genieten één miljard mensen in 146 lage- en middeninkomenslanden momenteel een of andere vorm van sociale bescherming. Niettemin ontberen 870 miljoen van degenen die in extreme armoede leven, vooral in landelijke gebieden, dat soort bescherming.
Het is geen verrassing dat de grootste tekortkomingen zich voordoen in lageinkomenslanden, waar de sociale bescherming nog geen tiende deel van de bevolking dekt, terwijl 47% in extreme armoede leeft. In de lagere-middeninkomenslanden bereikt de sociale bescherming ongeveer een kwart van degenen die in extreme armoede leven, zodat ongeveer een half miljard mensen het zonder dekking moet stellen. In de hogere-middeninkomenslanden ontvangt ongeveer 45% van degenen die in extreme armoede leven een sociale uitkering.
Dit is duidelijk niet goed genoeg. Een betere sociale bescherming kan ertoe bijdragen dat een toereikende voedselconsumptie wordt verzekerd en dat recipiënten in staat worden gesteld te investeren in hun eigen voeding, gezondheid en andere productieve capaciteiten. Omdat zulke investeringen leiden tot een duurzame stijging van de inkomens, maken zij verdere verhogingen van de productieve persoonlijke investeringen mogelijk, waardoor de vicieuze cirkel van armoede en honger wordt doorbroken.
Regeringen moeten ook investeringen doen, om ervoor te zorgen dat degenen die momenteel in armoede verstrikt zijn het punt bereiken waarop ze in zichzelf kunnen investeren. Een vroege, grote investeringsgolf zou eerder voor extra inkomen zorgen, waardoor de financieringskosten op de langere termijn omlaag worden gebracht. Bovendien zou dit de algehele vraag stimuleren in een wereldeconomie die dat hard nodig heeft.
De wereld kan zich de noodzakelijke investeringen veroorloven. Volgens schattingen van de Food and Agricultural Organization (FAO), het International Fund for Agricultural Development (IFAD) en het World Food Programme (WFP), zouden de kosten het equivalent van 0,3% van het wereldinkomen in 2014 bedragen. Al wat nodig is, is dat de rijkere landen begrotingssteun en technische hulp bieden aan de lageinkomenslanden die dit nodig hebben. (De meeste middeninkomenslanden kunnen de noodzakelijke financiering zelf opbrengen.)
Het moet niet moeilijk zijn de politieke wil te bewerkstelligen om de noodzakelijke steun te bieden, althans in theorie. Het is immers ruim een halve eeuw geleden dat de Universele Verklaring over de Rechten van de Mens en het daarbij behorende Convenant over Economische, Sociale en Culturele Rechten is aangenomen. Daarin zijn de materiële behoeften van alle mensen als een fundamenteel mensenrecht opgenomen. Een paar jaar eerder noemde de Amerikaanse president Franklin D. Roosevelt “het vrij zijn van armoede” – waartoe vermoedelijk ook het vrij zijn van honger behoort – één van de vier essentiële vrijheden waarvan mensen “overal ter wereld” verzekerd zouden moeten zijn.
Met de aanvaarding van de SDGs zijn overheden overal ter wereld verplicht hun verantwoordelijkheid te nemen voor het beëindigen van armoede en honger, en voor het scheppen van de omstandigheden die ervoor moeten zorgen dat dit een permanent karakter krijgt. Het komende High-Level Political Forum on Sustainable Development is een belangrijke gelegenheid om de weg voorwaarts vrij te maken, en prioriteiten op de korte en middellange termijn te stellen.
Het op duurzame wijze beëindigen van armoede en honger is moreel juist, politiek voordelig en economisch haalbaar. Voor de wereldleiders is inactiviteit dus niet langer een optie.
Hilal Elver, Jomo Kwame Sundaram
Copyright: Project Syndicate 2016