Was 2015 een keerpunt voor de manier waarop wij met z’n allen omgaan met wereldwijde problemen? Of is het gewoon een ander hoofdstuk in de geschiedenis van het collectieve niet-handelen? Het antwoord zal snel duidelijk worden op bouwplaatsen over de hele wereld.
De twee meest ambitieuze internationale overeenkomsten van 2015 – de VN-doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling en het Parijse klimaatakkoord – komen neer op de historische beslissing om een wereld te bouwen die rekening houdt met het welzijn van de mensen én de realiteit van de klimaatverandering. Kunnen gekozen politici de motieven vinden om schaarse publieke middelen te gebruiken voor een koolstofarme, klimaatbestendige infrastructuur?
Beter leven en minder CO2-uitstoot
De VN-doelstellingen kiezen voor een toekomst zonder armoede en een beter leven voor iedereen in 2030. Het Parijs-akkoord streeft ernaar dat de wereldwijde kooldioxide-uitstoot stabiliseert in de tweede helft van de eeuw. Dit door snel over te stappen van energie, vervoer, huisvesting en landgebruik dat afhankelijk is van fossiele brandstoffen naar efficiënte, koolstofarme, klimaatbestendige alternatieven.
Maar de landen die deze verplichtingen zijn aangegaan, komen allerlei moeilijke keuzes tegen tijdens de plannings- en budgettaire processen: kolen of hernieuwbare energiebronnen? Snelwegen of openbaar vervoer? Grote voorsteden of liever compacte steden?
Kiezen voor de toekomst
De bandbreedte om deze keuzes af te wegen is smal. Bestaande en verwachte uitstoot van CO2 laten zien dat de uitvoering van de toezeggingen van Parijs urgent zijn. Maar infrastructurele projecten kosten tijd en zijn keuzes voor de lange termijn. Het duurt bijvoorbeeld vijf tot 15 jaar om energiecentrales te bouwen. Daarna blijven ze nog een halve eeuw staan. En 70% van de verwachte toename van de emissies uit de ontwikkelingslanden wordt verwacht van de infrastructuur die nog moet worden gebouwd.
Beslissingen van levensbelang
Dit betekent dat de beslissingen op het gebied van infrastructuur die we de komende jaren nemen van levensbelang zijn om de doelstellingen van Parijs te behalen – of ons te veroordelen tot een toekomst waarin de temperatuur op aarde ruim boven 2C stijgt. In het laatste scenario zouden de milieuomstandigheden wel eens zo slecht kunnen worden dat de ontwikkeling achteruit gaat, wat leidt tot stijgende armoede en sociale conflicten.
Waar kiezen politici voor
Helaas staan de planning van infrastructuur en de klimaatverandering bij veel regeringen in twee verschillende agenda’s. En de huidige economische crisis maakt het gat tussen deze agenda’s alleen maar groter. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied bijvoorbeeld is de economie al op pijnlijke wijze aan het krimpen. Burgers schreeuwen om banen, loonsverhogingen en lang uitgestelde verbeteringen aan diensten, variërend van het vervoer tot de gezondheidszorg. Kunnen gekozen politici in deze context rechtvaardigen dat zij schaarse publieke middelen gebruiken voor koolstofarme, klimaatbestendige infrastructuur?
JA
Wij geloven in een volmondig JA op deze vraag. Op de korte termijn zorgen deze uitgaven voor het creëren van werk en toename van de vraag naar goederen, een prikkel die ontwikkelende economieën hard nodig hebben. Op de lange termijn zorgen de uitgaven voor het tegelijkertijd moderniseren en efficiënter gebruiken van de energie, industrie, mobiliteit en logistiek. Dit zal op zijn beurt de productiviteit en het concurrentievermogen verhogen en daarmee binnenlandse groei bevorderen. Een uitgelezen kans om zaken goed aan te pakken. Veel van de zaken die nodig zijn voor een radicale uitbreiding van duurzame infrastructuur zijn al geregeld.
Durfkapitaal gezocht
Degenen die biljoenen dollars van kapitaal- en pensioenfondsen beheren zijn op zoek naar voorspelbare rendementen. De rente staat op een historisch laag niveau. Duurzame technologieën, van grootschalige zonne-energie tot schoon transport, zijn volwassen en blijven dalen in prijs.
Wat in veel landen ontbreekt, zijn het beleid, de instellingen en financiële partners die nodig zijn om projecten, zoals windparken, snelle bussystemen of geothermische centrales, op te starten. Private banken en beleggers hebben weinig ervaring met deze sectoren in opkomende markten en durven het voortouw niet te nemen. Aan de andere kant bieden multilaterale ontwikkelingsbanken tientallen jaren ervaring in het plannen en uitvoeren van complexe infrastructuurprojecten. Zij hebben ook de geloofwaardigheid om op te treden als vertrouwde makelaars tussen overheden, investeerders en de maatschappij.
Ontwikkelingsbanken als makelaar
In Parijs hebben zes toonaangevende ontwikkelingsbanken aangegeven zich in te willen zetten hun portefeuille uit te breiden naar klimaatgerelateerde projecten. Dat is een klein beginnetje, maar deze fondsen kunnen een krachtig voorbeeldeffect hebben. Ze kunnen andere financiële instellingen verleiden ook mee te gaan doen. De Aziatische Infrastructuur Investeringsbank, de Brics New Development Bank (NDB) of de Latijnsamerikaanse Development Bank (CAF), bijvoorbeeld, zullen veel eerder mee-investeren in complexe infrastructuurprojecten als ze samen kunnen werken met andere multilaterale ontwikkelingsbanken.
Door de oprichting van een stevige institutionele structuur van kredietverlening door multilaterale ontwikkelingsbanken, kan particulier kapitaal op zo’n schaal gemobiliseerd worden dat landen kunnen voldoen aan hun Parijse verplichtingen. En tegelijkertijd tegemoetkomen aan de ontwikkelingsbehoeften van hun bevolking.
Komende maanden cruciaal
De komende maanden zullen deze ongekende kansen genomen of verspild worden in de bestuurskamers van ontwikkelingsbanken. Lenende regeringen moeten slimme infrastructuurprojecten naar voren schuiven als beste route naar duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding. En investerende landen moeten door middel van hun aandelenbezit al het mogelijke doen om de financiering van deze projecten makkelijker te maken. Als ze dat niet doen zal 2015 alleen worden herinnerd als ‘het jaar van de goede bedoelingen’.
Luis Alberto Moreno is voorzitter van de Inter-American Development Bank in Washington. Nicholas Stern is hoogleraar economie en bestuurslid aan de London School of Economics.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in The Guardian.