Sportschoenen, benzine, koffie, smartphones. Veel van (de grondstoffen voor) onze dagelijkse producten worden geproduceerd in het buitenland. Soms onder omstandigheden die wij hier in Nederland niet acceptabel zouden vinden. Dit roept ethische, politieke én juridische vragen op:
Hoe ver reikt de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de Westerse ondernemingen die deze producten in minder ontwikkelde landen laten produceren, veelal tegen lage kosten, en hier op de markt brengen?
Rust er op hen een verplichting om te voorkomen dat hun eigen activiteiten, of die van hun lokale dochtermaatschappijen of toeleveranciers, resulteren in schade aan mens en milieu in de betreffende gastlanden?
En als zulke schade ontstaat, onder welke omstandigheden kunnen deze internationaal opererende ondernemingen daarvoor dan in hun Westerse thuislanden aansprakelijk gesteld worden?
Onderzoek naar zorgplichten Nederlandse bedrijven
Onder leiding van juriste dr. Liesbeth Enneking, verbonden aan het Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, heeft een team van wetenschappers van de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar de zorgplichten van Nederlandse bedrijven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC), op verzoek van de Ministeries van Veiligheid & Justitie en Buitenlandse Zaken.
IMVO en de UN Guiding Principles
Centraal in het onderzoek staat de vraag in hoeverre de zorgplicht van Nederlandse bedrijven ten aanzien van IMVO afdoende in de wet is geregeld of dat meer explicitering nodig is. Deze vraag komt voort uit het Nederlandse Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten uit december 2013. Het Actieplan werd opgesteld naar aanleiding van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights die in juni 2011 door de VN-Mensenrechtenraad zijn bekrachtigd.
De focus van het onderzoek ligt op de zorgplichten van in Nederland gevestigde internationaal opererende ondernemingen ten aanzien van de mens- en milieugerelateerde belangen van derden in de landen waar zij opereren. Er is gekeken naar relevante Nederlandse wetgeving en rechtspraak op het gebied van het ondernemingsrecht, het civiele aansprakelijkheidsrecht en het strafrecht, om zo te bepalen hoe het Nederlandse recht zich verhoudt tot de UN Guiding Principles.
Ook is bekeken in hoeverre de Nederlandse stand van zaken op deze rechtsgebieden overeenkomt met de situatie in een aantal andere Europese landen (België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland) en wat de consequenties zijn voor het vestigingsklimaat van regelgeving in deze context.
Geen voorloper
In algemene zin kan gezegd worden dat Nederland in vergelijking met de andere onderzochte landen geen achterblijver is op het gebied van IMVO-gerelateerde regelgeving en rechtspraak, maar ook geen voorloper.
Op grond van het huidige Nederlandse recht bestaat geen algemene wettelijke verplichting voor Nederlandse ondernemingen om te voldoen aan de kernelementen van de ‘responsibility to respect’ uit de UN Guiding Principles. In verschillende van de ons omringende landen kent men op deelgebieden wel dergelijke verplichtingen of bestaan serieuze voorstellen voor het invoeren van een dergelijke verplichting ten aanzien van de bredere IMVO-context, die niet alleen ziet op mensenrechten, maar ook op arbeid, gezondheid & veiligheid en milieu. Voorbeelden zijn het Franse wetsvoorstel inzake de invoering van een ‘devoir de vigilance’ op IMVO-gebied en het Zwitserse Responsible Business Initiative, dat voorziet in de invoering van een wettelijke IMVO-zorgvuldigheidsverplichting voor Zwitserse ondernemingen.
In Nederland is vooralsnog gekozen voor de middenweg van het afsluiten van IMVO-convenanten met (bepaalde sectoren binnen) het bedrijfsleven waarin afspraken worden gemaakt over de te bereiken doelstellingen. Dat betekent echter niet dat er geen behoefte bestaat of kan ontstaan, bijvoorbeeld na evaluatie van de gekozen aanpak, aan een meer verplichtend wettelijk kader als ‘stok achter de deur’ voor achterblijvers op IMVO-gebied. Hierbij speelt ook een rol het belang van de bescherming van het concurrentievermogen van Nederlandse ondernemingen die zich wel actief inspannen om te voldoen aan hetgeen van hen verwacht wordt in het kader van de responsibility to respect.
Zorgplichten en toegang tot herstel en/of verhaal via de rechter
Daarnaast liggen in de bestaande bepalingen van het Nederlandse ondernemingsrecht, civiel aansprakelijkheidsrecht en strafrecht reeds zekere aanknopingspunten besloten voor het aannemen van IMVO-gerelateerde zorgplichten van Nederlandse ondernemingen. Daarbij geldt dat de werking van het ondernemingsrecht in de IMVO-context beperkt wordt door de sterke nadruk ervan op de bescherming van het ondernemingsbelang en door het uitgangspunt dat rechtspersonen in beginsel niet verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor de gedragingen van andere rechtspersonen.
Het civiele aansprakelijkheidsrecht en het strafrecht bieden ruimere mogelijkheden voor de operationalisering en verdere uitwerking van de gedragsnormen uit de UN Guiding Principles. Daarnaast bieden beide rechtsgebieden, anders dan het ondernemingsrecht, toegang tot herstel en/of verhaal voor slachtoffers van IMVO-normschendingen via gerechtelijke klachtenmechanismen.
Toch is het aantal procedures waarin voor de Nederlandse rechter herstel en/of verhaal is gevorderd naar aanleiding van door Nederlandse ondernemingen aangerichte schade aan mens en milieu in gastlanden, tot op heden zeer beperkt gebleven. In landen als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben zich tot op heden veel meer IMVO-gerelateerde procedures voorgedaan dan in Nederland.
Dit heeft enerzijds te maken met praktische en procedurele drempels die het aanbrengen van civiele aansprakelijkheidsprocedures door benadeelden in Nederland erg moeilijk maken, waaronder hoge kosten, bewijsproblematiek en beperkte(re) mogelijkheden tot het instellen van collectieve acties. Kijken we naar het strafrecht, dan blijven bestaande strafrechtelijke mogelijkheden onbenut. Het opsporen en vervolgen van bedrijfsgerelateerde mensenrechtschendingen lijkt geen prioriteit te hebben bij het openbaar ministerie gegeven de schaarse opsporings- en vervolgingscapaciteit. In een land als Frankijk zijn het vaak NGO’s die vervolgingen initiëren, al is de mate van succes daarvan tot op heden beperkt gebleven.
Volgens de UN Guiding Principles dienen staten ervoor te zorgen dat er geen juridische, praktische of andere barrières bestaan die de gang naar de rechter voor benadeelden beletten in zaken waar rechtsmiddelen essentieel zijn voor het verkrijgen van herstel en/of verhaal. Hier ligt een duidelijke opdracht voor de Nederlandse overheid om in huidige en toekomstige procedures tegen Nederlandse ondernemingen inzake IMVO-normschendingen goed in de gaten te houden of de Nederlandse regels van internationaal privaatrecht en/of burgerlijk procesrecht geen onredelijke drempels met zich brengen voor eisers met legitieme claims.
Daarnaast dient de Nederlandse overheid erop toe te zien dat het openbaar ministerie de middelen, expertise en steun krijgt die het nodig heeft om zelf onderzoek te doen naar de betrokkenheid van (functionarissen van) Nederlandse ondernemingen bij misstanden op mensenrechtengebied.
Concurrentiepositie
Een argument dat traditioneel naar voren wordt gebracht in discussies over IMVO-gerelateerde regelgeving en rechtspraak, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten, is dat dit kosten met zich brengt voor bedrijven en dus slecht is voor de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven en daarmee ook voor het nationale vestigingsklimaat.
Tegelijkertijd wordt door individuele ondernemingen, met name de voorlopers op IMVO-gebied, juist gewezen op de keerzijde van het verhaal, namelijk dat regelgeving, mits duidelijk en consistent, het nationale speelveld gelijktrekt en tegelijkertijd aanzet tot innovatie die op de lange termijn een concurrentievoordeel oplevert op het internationale speelveld. Daarbij is een belangrijke boodschap die uit de interviews naar voren komt dat in internationaal opzicht achterlopen op vergelijkbare landen met regelgeving uiteindelijk grotere risico’s op concurrentienadeel met zich kan brengen dan voorlopen.
Download het volledige rapport:
Rapport Zorgplichten van Nederlandse ondernemingen inzake internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (pdf)