Bijna elk gesprek over duurzaamheid en energietransitie loopt uit in een oeverloze discussie over terugverdientijden. Het is een vernederlandste versie van het “Return on Investment (ROI)” een begrip dat breed gedragen wordt door economen. Daarmee kun je kiezen tussen het beleggen in aandelen met een rendement van 15 % of het investeren in een installatie die per €1000 meer of minder dan €150 per jaar opbrengt. Ook kun je de investering voor de ene installatie afwegen tegen die voor de andere. Er kleven echter heel veel bezwaren aan dit begrip.
Ten eerste bevat het begrip geen enkele correctie voor het risico van de vergeleken alternatieven. Dat is logisch want niets is zo moeilijk als het voorspellen van toekomstige risico’s. Een rendement van 15 % bij aandelen of 7 % op obligaties en vastgoed is soms mogelijk. Tijdens perioden van hoogconjunctuur hanteerde de grootindustrie een ROI van 18% of terugverdientijden van 5 à 6 jaar als criterium. Die tijdsduur is een soort norm geworden tussen de oren van economen en investeerders. Het is toevallig ook een periode die economen nog denken te kunnen overzien en die tegemoet komt aan de algehele kortzichtigheid van mensen.
Maar tijden veranderen en het criterium van 5 à 6 jaar is al lang niet meer realistisch. Het rendement van beleggingen kan immers ook drastisch teruglopen zoals de pensioenverzekeraars nu aan den lijve ondervinden. Een particulier die voor de keus staat om te investeren zou momenteel eigenlijk met het alternatief van 0,7 % rente op de spaarbank moeten rekenen. Of, indien gecorrigeerd voor inflatie en belasting met een verlies van 1 % op zijn kapitaal. Hij dient niet te kijken of iets in meer of minder dan 5 jaar wordt terugverdiend, maar of zijn kapitaal op de ene of andere manier beter rendeert. Een installatie met PV panelen die jaarlijks 7% van het geïnvesteerde bedrag aan kostenbesparing oplevert moet niet worden getoetst als een terugverdientijd van 14 jaar tegen een fictief criterium van 5 jaar maar als een investering die 10 keer zo veel oplevert als de spaarrekening.
Ten tweede dient de toepassing van het begrip zuiver te gebeuren. Dat wil zeggen dat onderhoudskosten, administratiekosten, afschrijvingen, belastingen allemaal eerst verdisconteerd dienen te worden alvorens de opbrengst te bepalen. Dat is in principe mogelijk en goede economen doen dat ook, maar voor de leek wordt deze zuivering al snel te gecompliceerd en gemakshalve weggelaten.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan als ondersteunend lid. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
Zuivering is ook nodig in verband met externe kosten, die niet direct betaald worden door de investeerder. Ook dat is logisch, want het berekenen van die kosten is uiterst ingewikkeld en de resultaten zijn vaak zo schrikbarend dat men er voor terugdeinst. De belangrijkste reden waarom vrijwel niemand deze correctie toepast is echter dat het veel “aantrekkelijker ” is om kosten af te wentelen of de samenleving. Geen enkel bedrijf is bereid de externe kosten te internaliseren. Bij elke automatisering worden de kosten voor de daardoor resulterende werkeloosheid op de samenleving afgewenteld. Besparing op arbeidskosten wordt als pure kostenbesparing ingecalculeerd. Een ander bedrijf of de overheid moet de mensen maar opvangen.
Als we het hebben over de energietransitie van fossiele bronnen naar duurzame energie zou het internaliseren van de externe kosten spectaculaire gevolgen hebben. Door de wereldbank zijn de externe kosten wereldwijd geschat op 5,3 trillion USD. Delen we dit door het wereld energieverbruik aan fossiele bronnen van 120 trillion KWh dan komen we uit op ruim 4 à 5 cent. De prijs voor steenkool zou verdubbelen en alleen al de externe kosten voor een vat ruwe olie bedragen bijna USD 60. Zo zijn er ook externe baten. De energietransitie schept van alle investeringen de meeste werkgelegenheid. Internaliseren van externe kosten en baten zou de terugverdientijd drastisch verkorten en alle vormen van fossiele energie de markt uit prijzen.
Kostenvergelijkingen worden ook enorm “vervuild” door subsidies, belastingen en belastingvrijstellingen. Grootverbruikers betalen vrijwel geen energiebelasting op gas en elektriciteit en verrekenen de BTW of krijgen die terug. Een consument betaalt tussen de 3 en 14 cent belastingen per kWh energie. De accijns op benzine en diesel is daarentegen weer voor iedereen gelijk. Ook zijn de belastingen op gas, benzine en elektriciteit niet evenredig met de energie-inhoud en helemaal niet evenredig met de externe kosten per type. Dat een bromfiets met tweetaktmotor per km net zo veel vervuilt als een zware dieselauto vinden we niet terug in de accijns. Per kWh energie inhoud is de belasting op benzine ruim 3 keer zo hoog als op aardgas en is de belasting voor een consument op elektriciteit zeven keer zo hoog als die op aardgas. Het is een absurde situatie die uitermate contraproductief is voor de overgang op duurzame elektriciteit.
Subsidies en vrijstellingen van wegenbelasting voor elektrische voertuigen vormen een grote factor in de kostenvergelijking met verbrandingsmotoren. Daartegenover staat dat duurzame energie die door particulieren wordt gekocht volledig belast wordt met energiebelasting, terwijl die strikt genomen bij een correctieve belasting niet of veel minder belast zou moeten worden. Belastingstelsels zijn tenslotte per land zo verschillend dat de economische situatie van de energietransitie ontaard in een lappendeken met tal van onderlinge economische en technische problemen.
Een heel ander argument is dat het gebruik van het begrip terugverdientijd principieel onzinnig is doordat het geen rekening houdt met noodzaak, wenselijkheid, welzijn en wat al niet meer bij een beslissing over geld uitgeven zou moeten meewegen. Ik heb nog nooit iemand over de terugverdientijd van zijn auto horen praten als keuzecriterium voor merk en prijsklasse. Als we dat wel zouden doen, zouden er geen auto’s rondrijden die meer dan € 10.000 kosten. Niemand praat over de terugverdientijd van een avondje stappen, een luxe keuken of badkamer of een ski-vakantie. We doen dat niet omdat het gewoon onzinnig is om het wel te doen. We doen deze uitgeven niet om het geld maar omdat we het willen.
De energietransitie is echter geen luxe uitgave voor de lol , die je wel of niet kunt willen, maar een keiharde noodzaak. Als we wereldwijd niet in 25 jaar de zaak voor elkaar hebben, is het te laat. De opwarming wacht niet totdat wij er financieel aan toe zijn om er iets aan te doen. Door autonome geologische en klimatologische factoren komt de opwarming in een versnelling die over 25 jaar niet meer valt te keren. Het praten over terugverdientijden bij de energietransitie is daarom net zo onzinnig als praten over de terugverdientijd van een levensreddende medische ingreep. Hetzelfde geldt voor de aanschaf van nieuwe straaljagers en duikboten. We doen die uitgaven omdat we vinden dat het moet. Daar kun je van mening over verschillen. Dat we de energietransitie noodzakelijk vinden is internationaal en unaniem afgesproken, dus is de prijs niet relevant. Het is van de zotte dat we een onzuiver begrip als terugverdientijd laten prevaleren over wat we willen en wat we moeten.
Ten slotte is er bij de energietransitie iets heel erg vreemds gebeurd doordat energievoorziening geen overheidstaak is en energiegebruik wordt beschouwd als een soort luxe consumptie en productie op een concurrerende markt. Onze energievoorziening zou gewoon een overheidstaak moeten zijn. Net zoals de overheid zorgt voor straten en wegen, spoorlijnen, rioleringen, gasleidingen, hoogspanningsnetwerken, waterzuivering, afvalophalen en verwerking, veiligheid. Bij al deze zaken gaat het over algemeen belang en noodzaak. Het gaat om zaken die op lange termijn gewaarborgd moeten worden en die niet aan de gemakzucht en kortzichtigheid van de consument kunnen worden overgelaten. Het privatiseren van de energielevering en productie is een principiële fout.
Door die fout zitten we nu opgescheept met energieleveranciers die op basis van zeer onzuivere kostenvergelijkingen steenkoolcentrales bouwen en de externe kosten op de samenleving afwentelen.
Ook zitten we met de absurde situatie dat particuliere investeerders in windparken en zonnecentrales op grond van uiterst onzuivere en oneerlijke kostenvergelijkingen moeten opboksen tegen gas en steenkool. Het zou een taak van de overheid moeten zijn om te zorgen dat we binnen korte tijd allemaal elektrisch gaan rijden, compleet met een laadpalennetwerk en regeling van opslag duurzame energie.
Hetzelfde geldt voor de vervanging van onze CV ketels op gas naar duurzame warmte en voor vervanging van steenkool- en gascentrales door zonnecentrales en windparken. Geen mens zou zich zorgen moeten hoeven te maken over de terugverdientijd omdat we het gewoon met z’n allen doen en we doen het omdat we het klimaat moeten redden en niet omdat het volgens een onzinnige en uitermate onzuivere kostenvergelijking “goedkoper” is.
De overheid zit nu met een probleem. Het kan de belofte voor duurzaamheid niet waarmaken en probeert met een woud aan subsidies en belastingvrijstellingen de zaak vlot te trekken. Pure geldverspilling aan irritante bureaucratie waar niemand bij gebaat is. De zaak wordt daardoor alleen maar minder zuiver en bovendien weet, door de wispelturigheid van het beleid, niemand meer waar hij op lange termijn aan toe is. Het is tijd voor een frisse wind die een einde maakt aan het begrip terugverdientijd.
Han Blok