De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid WRR wil dat de overheid inzet op breed en duurzaam voedselbeleid, in plaats van alleen productiegeoriënteerd landbouwbeleid. Dat is de inzet van een 175 pagina’s tellend rapport dat onlangs verscheen. De supermarkten, verenigd in het CBL, vinden voedselbeleid overbodig.
Als uitgangpunt stelt de WRR dat de opgaven waar de voedselvoorziening voor komt te staan en de veranderingen die zich de afgelopen decennia hebben voorgedaan, een heroriëntatie vergen van beleid. Het is tijd voor een expliciet voedselbeleid. Dat wil zeggen een beleid dat rekening houdt met:
- Uiteenlopende waarden;
- De samenhang tussen productie, verwerking, distributie en consumptie;
- Veranderde machtsverhoudingen.
Deze heroriëntatie betekent niet dat aan landbouw minder waarde moet worden gehecht. De primaire sector blijft uiteraard een cruciaal onderdeel van het voedselnet. Het betekent wel dat bij vraagstukken op het gebied van ecologie, volksgezondheid en robuustheid niet alleen naar de landbouw moet worden gekeken, maar ook naar de andere belangrijke plaatsen en spelers in het voedselnet.
Een van de adviezen van de WRR is om de verduurzaming in de voedselketen te versnellen met een vereveningsfonds. De raad stelt:
“Duurzamer geproduceerd en gezonder voedsel vraagt om aanpassingen binnen het bedrijfsleven. Diverse bedrijven nemen daarvoor reeds het initiatief. In toe- nemende mate stellen ook hun stakeholders – van financiële instellingen en aan- deelhouders tot burgers en ngo’s – eisen op dit vlak. Bedrijven kunnen soms zelfstandig een belangrijk verschil maken. In veel gevallen zal echter samenwerking tussen bedrijven nodig zijn, verticaal door de keten heen of horizontaal binnen een branche.
Die samenwerking komt niet als vanzelf tot stand. Daarvoor is onderling vertrouwen nodig en een leidende partij. Om deze samenwerkingen te bevorderen, kan de overheid uiteenlopende wegen bewandelen. In het verleden heeft een (door de overheid in samenspraak met het bedrijfsleven geïnitieerd) vereveningsfonds bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage geleverd aan het milieubeleid (Winsemius 1989: 98 e.v.). Daarbij kreeg loodhoudende benzine een opslag die gebruikt werd om de prijs van loodvrije benzine te verlagen. Het instrument was (overheids‐) budgetneutraal en bleek opmerkelijk effectief. Zo’n fonds kan ook worden ingezet voor het bevorderen van duurzamer geproduceerd en gezonder voedsel. Branche- organisaties kunnen hiertoe het initiatief nemen, terwijl de overheid (om free riders te voorkomen) hun overeenkomst eventueel algemeen verbindend kan verklaren. ”
De handel ziet dat echter niet zitten. In een persbericht schrijft het CBL:
“De WRR adviseert het opstellen van een breed voedselbeleid. Het CBL stelt dat hier vanuit het bedrijfsleven al sprake van is. Regulering vanuit een centraal sturende overheid is dus overbodig. Niet alleen voldoen branches en ketens aan Brusselse en Haagse wetgeving, zij werken ook volop aan bovenwettelijke invulling van de maatschappelijke behoeften van de vier miljoen klanten die dagelijks de Nederlandse supermarkt bezoeken.”
En: “Verduurzaming moet vanuit de markt komen. Maak het mogelijk om convenanten af te sluiten, maar laat de uitvoering aan de marktpartijen over.”
Dat de supermarkten hun zaakjes graag zonder te veel inmenging regelen blijkt ook uit de opmerking over transparantie: “Het is van belang om transparant te zijn zonder de consument te overladen met informatie. Voor diegene die meer wil weten is de informatie beschikbaar, zonder dat alles persé op het etiket staat. Verplichte openbaarmaking van alle informatie, leidt niet per definitie tot een duurzamer of gezonder product, maar zorgt wel voor veel administratieve rompslomp.”
Een van de andere onderwerpen betrof het grote aantal duurzame keurmerken. Burgers en politici maken zich er al jaren druk om: het aantal keurmerken stijgt en stijgt. De WRR adviseerde daarom om een overkoepelend keurmerksysteem op te zetten. Te complex, tijdrovend en niet realistisch volgens voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal. Milieu Centraal benadrukt vooral het nut van keurmerken als houvast voor de bewuste consument en is optimistisch: het aantal keurmerken zal afnemen wanneer producten duurzamer worden. Dit verduurzamingsproces is in volle gang en is niet meer te stoppen.
Veel over duurzaam, niets over GMO
Er staat veel over duurzaam in zowel het advies, als in de kamerbrief. Over bescherming van landrechten van boeren, duurzame en circulaire productie en wegnemen van belemmeringen voor biologische productie.
En ook een opvallende passage in het antwoord van staatssecretaris Dijksma en minister Schippers over het Intellectuele eigendom van plantenrassen. ” Het is zorgelijk dat de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden gereguleerd door enkele multinationals en dat dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten. Nederland zet zich in voor herstel van de balans tussen het octrooirecht en het kwekersrecht en werkt momenteel aan een positiebepaling hoe dit het beste te bewerkstelligen in internationaal verband. Dit kan zijn een uitgebreide veredelingsvrijstelling of een beperking van de octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen. Wij agenderen dit tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap.” schrijven ze.
De grote afwezige in het verhaal is een standpunt over de ontwikkeling en toepassing van GMO, genetisch gemanipuleerde organismen. Ze bestaan, wordt er geconstateerd. En daarbij blijft het.
Het kabinet nodigt nu het bedrijfsleven, consumenten en maatschappelijke organisaties uit om de agenda verder vorm te geven, ondersteuning te bieden en waar mogelijk te versnellen. Op deze manier wil de regering optimaal aansluiting vinden bij wat er in de samenleving leeft en gebeurt.
In het najaar van 2016 zal dan de balans hiervan worden opgemaakt en aan de Kamer gerapporteerd worden. De verwachting is dat het bedrijfsleven erg veel ruimte gaat houden voor een eigen invulling, zonder al te veel regels en beperkingen. We zijn benieuwd hoeveel duurzamer ons eten daarmee wordt.
Links: