In het kader van werk-in-uitvoerig rond Nieuwe Business Modellen en de WEconomy ben ik eerder dit jaar begonnen met een serie columns over de Circulaire Economie (CE). In de eerste column is de CE geschetst aan de hand van principes, processen en praktijken. In een tweede column is het onderscheid tussen competitie en coöperatie uitgewerkt. De derde column ging in op toegevoegde waarde en de waardenpiramide. De huidige column wil ik benutten om het idee van de ‘performance cycle’ te verkennen. Bij wijze van opmaat eerst iets over ‘life cycle’ en ‘cradle to cradle’ denken. De column is wel een beetje ‘saai’, maar dat kan even niet anders als de puzzelstukjes van het CE denken benoemd moeten worden. U bent gewaarschuwd.
Life cycle denken: LCA en LCC
Wie praat over de CE praat over levenscyclus denken. De grondgedachte van dat denken (LCD) – ontstaan in de jaren ’90 van de vorige eeuw – is om de totale milieu impact van een product (al dan niet in combinatie met een dienst) te bepalen. In Delftsblauwe tegeltjes wijsheden heet dit ‘Cradle to Grave’ (van de wieg tot het graf) denken. LCD is nauw verbonden met de levenscyclus-analyse (LCA). Die analyse brengt het energie- en materiaalverbruik en de emissies in beeld. Dit met het oog op verbeterpunten gedurende de totale levenscyclus. Het cyclische denken in termen van maken en gebruiken is verbonden met life-cycle costing (LCC). Kern daarvan is de investerings-, beheers-, onderhouds- en ‘sloopkosten’ financieel onderling vergelijkbaar te maken met het oog op kosten en baten. Het circulaire aan een LCA is het streven naar vermindering van milieu-impact gedurende de verschillende levensfasen van een product of dienst. Het effect daarvan is het beperken van de schadelijkheid van het product.
Cradle to Cradle
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan met een donatie. Dank je wel.

Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
De centrale gedachte van de ‘Cradle to Cradle’ (C2C) benadering (van wieg tot wieg), is dat alle gebruikte materialen na hun levenscyclus in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Streven is om elke grondstof volledig te hergebruiken zonder dat deze zijn functionele waarde verliest. Er is geen sprake van kwaliteitsverlies en er zijn geen restproducten die gestort worden. Om dat te realiseren worden een biologische en technische cyclus onderscheiden. Grondstoffen uit een bepaalde cyclus moeten separaat ‘herverwerkt’ worden waarbij ze (op z’n minst) hun oorspronkelijke waarde terug krijgen. Dit leidt tot een ‘waste equals food’ filosofie: dat wat resteert na een eerdere levenscyclus is de input voor een volgende levenscyclus. Deze C2C ontwerp-filosofie is sinds het begin van deze eeuw populair gemaakt door McDonough en Braungart. Zij lijken wel de grondleggers van het circulaire-economie denken te zijn. Toch is dat nog maar de vraag.
Performance cycle
In 1982 verscheen van de hand van Walter Stahel het artikel ‘The Product Life Factor’ waarin hij de ‘closed loop economy’ of ‘functionele economie’ introduceerde: “The economic objective of the functional economy is to create the highest possible use value for the longest possible time while consuming as few material”. Hij was niet de eerste met het idee van een economie gebaseerd op circulariteit. Hij kon aansluiten bij ideeën van mannen als Daly over de stationaire economie en daarvóór weer bij een hele reeks prominente denkers als Boulding, Schumacher en nog verder terug Maynard Keynes en Stuart Mill. Stahel wist een aantal met elkaar samenhangende principes te introduceren waardoor dit denken handen en voeten kreeg. Principes als onder andere systeem-denken, hergebruik, repareren, reconditionering en recycling. Zo ontstond een handelingsperspectief. Maar misschien is dat niet de kern waarom juist zijn manier van denken is aangeslagen. Dat is het idee dat het gaat om het verkopen van prestatie (performance), terwijl de producten/technologie in het bezit blijven van de producent. Hierdoor ontstaan nieuwe business proposities, daarmee verbonden strategieën en dus een nieuwe generatie business modellen. Hoe dat praktisch vertaald en georganiseerd moet worden, zijn we eigenlijk nu pas goed aan het ontdekken.
Een niet geheel onlogische volgende stap is om nu ook stil te staan bij een nieuwe generatie business modellen die hier uit voortkomt. Ook is het systemische karakter van de CE nog helemaal niet aan bod gekomen. En wat moeten we met het denken over up-, down- en recycling in dit verband? Op naar de volgende columns over de CE dus.
Jan Jonker is hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Daarnaast bekleedt hij de Pierre de Fermat leerstoel aan de Toulouse Business School in Frankrijk. Zijn werk concentreert zich op drie samenhangende thema’s: de nieuwe economie: WEconomy, het ontwikkelen van nieuwe business modellen en anders denken over geld: ‘hybride bankieren’. Recent schreef hij ‘Nieuwe Business Modellen; Samen Werken aan Waardecreatie’ (Academic Service). In het voorjaar van 2016 komt er een MOOC uit naar aanleiding van dit boek bij Iversity.