Nadat ik onze kippen hun graan had toegestrooid en Arthur het varkentje zijn meelpap had gegeven, kreeg ik bij mijn eigen ontbijt naast verse scharreleieren ook een verse kletskoek van columniste Lidy Nicolasen op mijn bord. Het moet een biologische kletskoek zijn geweest, want mevrouw Nicolasen is op weg terug naar de natuur. Die weg loopt toevallig via ons erf. Desondanks was het flink kauwen geblazen om haar goede bedoelingen naar binnen te krijgen. Er moest zelfs een glas melk van ons Franse mini-boerderijtje aan te pas komen.
Volgens de schrijfster wil niet alleen zij zelf, als ik het goed begrijp, terug naar de natuur, maar willen we dat allemaal. Er werd zelfs een route via gegrilde sprinkhanen voorgesteld. Het uitproesten en droge koek met melk gaan slecht samen, dus het werd een rommeltje aan de ontbijttafel. Bovendien werd het een rommeltje in mijn hoofd.
Een jaar of twintig geleden dachten we dat we ons voedsel in het algemeen konden vertrouwen. Dat is in korte tijd veranderd. De voedselindustrie zou eigenlijk onder de wet van de kansspelen moeten vallen, onzekerheid is troef. Ben je risico-avers dan koop je bio. Ben je een thrill-seeker dan ga je naar een uitgestrekte afdeling ‘slagerij’, zonder je af te vragen waar in één jaar tijd 43 % meer diervriendelijke kippen vandaan gekomen zijn. In de supermarkt lijkt desondanks weinig veranderd. De rij bij de kassa is net zo lang als vroeger. In de karretjes ligt meer van hetzelfde, slechts 2,3% is bijvoorbeeld biologisch.
Als ik met mijn mandje door de supermarkt loop, een beetje zenuwachtig omdat ik niet van gokken hou, voel ik de nooit tanende bewondering voor de menselijke geest. Je zou denken dat iets wezenlijks als voedsel tot ander gedrag zou leiden. Het lijkt echter alsof de mens weer wat heeft bijgestort in de dode hoek die ons leven draaglijk houdt.
Ons voedsel eist steeds meer ruimte op in de dode hoek waar we het ongemak wegstoppen dat ons ongelukkig maakt als we er lang over nadenken. Het ongemak van brandende kledingfabrieken in Bangladesh, de foute bank waar we een rekening hebben of het vlees dat niet op dode dieren lijkt. In onze dode hoek kunnen we van alles kwijt. Pas als het ongemak over de randen klotst hoeven we stappen te ondernemen, dat lucht op, een andere kledingwinkel, een donatie, een zonneboiler op het dak. Of wanneer het eten betreft; goede spullen in je kar. Maar zover is het nog niet. Op de weg van slowfood en duurzaamheid staat niemand in de rij.
Eén van de mooiste dingen op ons vakantie-boerderijtje zijn de kinderen die bij de dieren komen ‘helpen’, de varkentjes voeren, de koeien en de kalfjes naar de wei.
Er zijn maar weinig kinderen die daar geen plezier in hebben. 15 jaar geleden kwam het zelden voor dat ik ze haalde voordat ik melken ging. Trappelend van ongeduld stonden ze klaar bij de stallen. Vandaag de dag zijn ze regelmatig druk met andere dingen, eten ze juist een ijsje of moet een computerspelletje worden afgemaakt. Je ziet het ook als ze na een lange rit uit de auto stappen. Wilde de helft van de kids voorheen direkt de hooiberg in, tegenwoordig ben ik vaak degene die ze naar boven jaagt, dat zetje hebben ze nodig.
Daarna komt alles goed. Gelukkig maar, al lijken het geen kinderen waarbij de natuur ’s ochtends aan tafel zit. Op ons erf duiken ook geen vrienden op die een kip willen slachten of er zelfs vragen over stellen. En maar weinig ouders zouden met ons willen ruilen. Het merendeel van de bezoekers uit ons oude vaderland vindt het gewoon leuk om te kijken, met een schone witte broek en dan snel naar binnen voor een toastje met een lokale eendenpâté. Er lijkt nog voldoende ruimte in de dode hoek voor een weg terug naar de natuur.
Alex Francino
Deze column werd eerder geplaatst op Metdehollandseslag.com