Het KNAW-visiedocument ‘Biobrandstof en hout als energiebronnen’ heeft veel losgemaakt. Begrijpelijk, de belangen in bio-energie zijn groot. We zitten op een trein die voortdendert in de verkeerde richting en wij, onafhankelijke wetenschappers, hebben nu aan de noodrem getrokken. Pijnlijk voor wie er financieel of wetenschappelijk veel in heeft geïnvesteerd. Vandaar de felheid van reacties zoals die van collega Faaij, die de KNAW verwijt een onwetenschappelijk stuk te hebben gepubliceerd.
Het visiedocument is gebaseerd op studies van onafhankelijke experts van de Europese wetenschapsacademies, de Britse overheid, het Planbureau voor de Leefomgeving, de VN, de OESO, het Joint Research Centre van de Europese Commissie en vele anderen. Die studies hebben wij in een lang proces van schrijven en herschrijven ingedikt tot twee A4’tjes – met zes kantjes bronnen van de hoogste kwaliteit. Het document is door het KNAW-bestuur voorgelegd aan een aantal deskundigen. Ook Faaij werd uitgenodigd, maar wilde alleen meewerken als hij de zeggenschap kreeg, zo meldde hij aan de Volkskrant. Maar zo werkt de wetenschap niet. Deskundigen geven commentaar, het bestuur beslist wat hout snijdt en wordt overgenomen.
Let wel, we hebben het over bio-energie en niet over de biobased economie. Als ecoloog ben ik juist groot voorstander van een economie waarbij alle componenten van biomassa, zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet ter vervanging van petrochemische grondstoffen (bioraffinage). Wetenschappelijk en economisch is daar nog een wereld te winnen. Nu wordt waardevolle biomassa gesubsidieerd verbrand in auto’s en energiecentrales, wat de transitie naar slimme en efficiënte bioraffinage tegenhoudt. Tegelijkertijd moeten we concluderen dat het nut van bio‑energie onzeker is. Biomassa is – wetenschappelijk feit – inefficiënt gebruik van zonne-energie. Bio-energie heeft bovendien onduidelijke effecten op de reductie van broeikasgassen en richt schade aan door grootschalige verdringing van landbouw en natuurgebieden, alsmede door vernietiging van organisch materiaal. Bio-energie leidt bovendien niet tot echte innovatie, in tegenstelling tot het gebruik van biomassa als grondstof voor hoogwaardige toepassingen.
Er is nog een reden waarom bio-energie controversieel is. De complexe effecten zitten aan de rand van wat wetenschappelijk voorspelbaar is. Onderzoek naar plantengroei en naar verbranding van brandstof is harde wetenschap. Maar wat er gebeurt met de uitstoot van broeikasgas als we grootschalig planten voor brandstof gaan telen, transporteren, verwerken en verbranden, dat is moeilijker te voorspellen. Vast staat wel dat er erg veel bio-energie nodig is om fossiele energie te vervangen. In de VS wordt 32 miljoen hectare mais gebruikt voor bio-ethanol. Daar kan hoogstens 10% van de Amerikaanse auto’s op rijden, en het netto-effect op broeikasgasproductie is dubieus. Bio-energie vergt veel grond, water en mineralen en leidt zo tot verdringing van landbouw en ontginning van natuurgebieden.
Het gaat om het grotere plaatje. De zware subsidiëring van mais als biobrandstof heeft in de VS de soja verdreven. Soja die nu ten koste van regenwoud in Brazilië wordt geproduceerd. De enorme maisaanbouw in de VS geeft bedrijven de kans maisafval te gebruiken voor bio-ethanol, maar dat lost het probleem van de Braziliaanse soja niet op. Een groot risico is bovendien dat er onvoldoende maisafval naar de bodem terugkeert. Zonder teruggave van biomassa verarmt de bodem. We zien wereldwijd al een afname van koolstof in de bodem. Dat leidt tot erosie, afname van bodemvruchtbaarheid, reduceert bodembiodiversiteit en verlaagt de resistentie tegen ziekten en plagen. Dat betekent vervolgens meer kunstmest (wat veel aardgas vergt) en bestrijdingsmiddelen. Als voldoende biomassa naar de bodem terugkeert kan de rest voor slimme bioraffinage worden gebruikt. Want dat is échte innovatie voor de bv Nederland.
Louise Vet is hoogleraar ecologie en directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW). Zij schreef dit artikel mede namens de coauteurs van het Visiedocument, Martijn Katan en Rudy Rabbinge