De Rli constateert in haar advies aan minister Kamp van Economische Zaken dat Nederland sinds jaren klimaatbeleid voert, maar dat de CO2-emissies van de energievoorziening niet dalen. Daarom stelt de raad dat een trendbreuk nodig is en alles op alles gezet moet worden om in Nederland in 2050 80 tot 95% minder broeikasgassen uit te stoten dan in 1990.
Het is bijzonder lastig te voorspellen welke sociale, technologische, geopolitieke en economisch/financiële ontwikkelingen zich de komende 35 jaar zullen voordoen. Vandaar dat het advies geen specifieke doelen stelt ten aanzien van energiedragers en toegepaste technologie. De raad heeft bovendien geconstateerd dat discussie over energiedragers en technologie tot grote tegenstellingen leidt in het maatschappelijke debat. Deze tegenstellingen staan de realisatie van de transitie naar een duurzame energievoorziening mede in de weg
Het advies introduceert een aanpak die vier energiebehoeften centraal stelt, in plaats van energiebronnen en technologie. Dit biedt de noodzakelijke ruimte voor nieuwe inzichten en oplossingen. De vier energiefunctionaliteiten en de maatschappelijke behoeften die ze vervullen, zijn:
- De functie lage temperatuurwarmte voorziet in de warmtevoorzieningen in gebouwen voor verwarming en warm water (voor bijvoorbeeld douchen en voedselbereiding). Kortweg: de functionaliteit lage temperatuurwarmte.
- De functie hoge temperatuurwarmte voorziet in warmte voor het maken van producten en in hoge temperatuur proceswarmte. Kortweg: de functionaliteit hoge temperatuurwarmte.
- De functie transport en mobiliteit voorziet in energie voor transport en mobiliteit. Kortweg: de functionaliteit transport en mobiliteit.
- De functie licht en apparaten voorziet in energie voor verlichting, (elektrische) apparaten en informatie- en communicatietechnologie. Kortweg: de functionaliteit licht en apparaten.
De belangrijkste aanbevelingen
De raad stelt voor om de energietransitie te richten op een helder doel, dat onomstotelijk vastligt en op zichzelf geen onderwerp is van discussie. Voor Nederland moet het doel zijn dat de emissie van broeikasgassen in 2050 80% tot 95% lager zal zijn dan in 1990. Voor de Nederlandse energievoorziening betekent dit dat de energetische CO2-emissies in 2050 82% tot 102% lager moeten zijn dan de emissies van de energievoorziening in 1990.
De raad adviseert om dit reductiedoel wettelijk vast te leggen. Een wettelijke borging geeft urgentie aan. Ook zorgt wettelijke verankering voor een helder perspectief aan de samenleving en voor zelfbinding voor politiek en bestuur.
Eenzijdige focus CO2 ‘onbegrijpelijk’
Het rapport laat echter op een aantal essentiële onderwerpen steken vallen, vindt de Duurzame Energie Koepel. Vooral de eenzijdige focus op CO2, zonder een duidelijke doelstelling voor hernieuwbare energie, is een keuze die de energietransitie onvoldoende sturing geeft.
De duurzame energiesector is positief over de oproep voor een Klimaatwet die over de looptijd van regeringen heen sturing gaat geven aan het proces om de energievoorziening tegen het midden van deze eeuw energieneutraal te maken. Beter dan een voorgestelde “klimaatcommissaris” zou een apart ministerie voor Energie en Klimaat zijn. Ook oordeelt de duurzame energiesector positief over de voorstellen om snel met flexibilisering van het energiesysteem te beginnen, de oproep de fiscaliteit en energiebelasting sterker te richten op het principe dat de vervuiler betaalt en de onderkenning dat een impuls aan innovatie en implementatie noodzakelijk is, bovenop het krachtig doorzetten van het Energieakkoord.
Wat de duurzame energie sector totaal onbegrijpelijk vindt is dat er in het RLI advies een eenzijdige keuze wordt gemaakt voor een CO2-only beleid. Dat kan alleen werken als ook de integrale kosten van CO2 in de prijs van fossiele bronnen is verwerkt. Dat is nu en in de nabije toekomst totaal niet het geval en daarom wijst de duurzame energie sector deze route af tenzij deze in combinatie wordt gebracht met concrete tussendoelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing vanaf 2025. Verder worden de grote veranderingen in de Nederlandse warmtevoorziening onvoldoende geadresseerd. Op dat onderwerp zijn grote verschuivingen te verwachten en zal het Energierapport richting willen geven.
Het advies mist een mate van concreetheid waarmee de komende jaren substantiële voortgang kan worden geboekt. Kortom, dit advies levert wat bouwstenen, maar we verwachten van het Energierapport een beduidend concretere richting voor de komende jaren, met duidelijke keuzes voor de energietransitie, inclusief tussendoelen en bijbehorende maatregelen voor hernieuwbare energie en geen overwegend abstract verhaal gericht op CO2 doelen tegen het midden van deze eeuw.