Vertrouwen in de toekomst. Dat is het motto van het nieuwe kabinet dat deze week aantreedt. Een gemeenplaats, en daarmee eigenlijk nietszeggend. Immers, welke toekomst? Een goede hopelijk. Maar ja, wat is goed, is dan de volgende vraag. Wat dat betreft is het een motto dat uitstekend past bij wat wel het levensmotto van Rutte lijkt te zijn: wie een visie heeft, moet naar de psychiater.
Een goedgekozen motto ook omdat het de lading van het nieuwe regeerakkoord heel aardig dekt. Dat akkoord is immers vooral een samenraapsel van maatregelen die nu eens uit het ene, dan weer uit het andere verkiezingsprogramma afkomstig lijken, en soms uit geen enkele. Een overkoepelende visie op wat voor samenleving we willen bouwen lijkt het te ontberen. Zoals verschillende commentaren al hebben aangegeven is ‘vertrouwen in de toekomst’ al met al een motto dat wellicht gekozen is om het maar zo snel mogelijk weer te vergeten.
Het motto valt ook op doordat het zo in tegenspraak lijkt te zijn met een groot gebrek aan vertrouwen op andere dimensies. Dat de formatie zo lang heeft geduurd lijkt vooral een gebrek aan vertrouwen tussen de onderhandelaars te tonen. Het feit dat drie van de vier partijleiders niet in het kabinet gaat zitten, maar in de Kamer blijven, is al uitgelegd als een gebrek aan vertrouwen in de eigen fracties. Als er ook maar één persoon even afwijkt van de lijn van het regeerakkoord, is er immers een groot probleem. En tot slot toont het gebrek aan transparantie over het verloop van het formatieproces een behoorlijk gebrek aan vertrouwen in de burger, de kiezer, de achterban.
Dit is bepaald niet het leiderschap waarover gesproken werd in de ERGO V bijeenkomst van begin oktober, onder de titel ‘Vertrouwen en Leiderschap’, gehouden op de prachtige Stad Amsterdam, liggend in de haven van Rotterdam. Dat alleen was al symbolisch: vertrouwenwekkend leiderschap veronderstelt de bereidheid tot en zelfs inzet voor debat met wie het niet met je eens is. Amsterdam versus Rotterdam, Ajax versus Feyenoord, lefgozers met grote monden en dito ego’s versus de mensen van ‘geen woorden, maar daden’, opsmuk en pracht tegenover degelijkheid en directheid. Ach ja, het zijn cliché’s. In de Stad Amsterdam komen beide polen overigens in zekere zin samen: een rijk versierd en prachtig afgewerkt schip, maar ook van een degelijk kwaliteit die de wereldzeeën trotseert.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan met een donatie. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
In de bijeenkomst werden allerlei verhelderende facetten van vertrouwen besproken. Vertrouwen is een relatiekwestie en vergt de bereidheid risico te accepteren, want zonder risico geen relatie. Vertrouwen van de ene kant kan alleen blijven bestaan op basis van een zekere betrouwbaarheid van de andere kant. Vertrouwen op (allerlei systemen en controlemaatregelen) moet worden onderscheiden van vertrouwen in (elkaar). Bij dat laatste kan het zowel gaan om vertrouwen in iemands competentie als in iemands intentie.
Een belangrijke vraag is en was in hoeverre vertrouwen aanwezig is en mogelijk is in de economie, het openbaar bestuur, organisaties en de wetenschap. Daarnaast werd besproken op welke wijze vertrouwen een rol speelt in religie. ERGO staat namelijk voor Economie, Religie, Governance & Organisatie.
De overheersende mening was dat vertrouwen in elk van de domeinen een belangrijke rol speelt. Anders dan men misschien zou verwachten op de markt wellicht nog meer dan in het openbaar bestuur en de publieke dienstverlening. Door de driehoeksverhouding die daar heerst tussen financier (overheid, met daarachter de belastingbetaler), dienstverlener (een publieke instelling) en klant (de burger) is er meer controle en verantwoording nodig dan in een situatie zoals op de markt waarin de klant direct kan reageren op achterblijvende kwaliteit van een product of dienst door niet meer tot aanschaf over te gaan of een andere leverancier te kiezen.
In de economie speelt vertrouwen echter een cruciale rol. Niet alleen omdat niet alle risico en eventuele kwaadwillendheid is te vatten in regels, geen enkele controle volledig en waterdicht kan zijn en men dus ook moet afgaan op de goede intentie van een partner en zijn of haar bereidheid zich daadwerkelijk aan de regels te houden. Vertrouwen is ook belangrijk omdat zonder vertrouwen geen samenwerken mogelijk is. En zonder samenwerken geen innovatie. Innovatie is immers gebaat bij een open meeting of minds waarin men zich laat verrassen en prikkelen door de andere meningen, inzichten en ervaringen van een ander.
Maar die openheid en samenwerking brengen ook onzekerheid met zich mee. Niet zozeer statistisch en daardoor min of meer calculeerbaar risico, maar radicale, volstrekt onvoorspelbare onzekerheid. Omdat we doorgaans de uitkomst van een innovatietraject niet kennen; omdat we niet weten hoe de samenleving zich ondertussen ontwikkelt, ondanks alle scenariostudies; en omdat we niet weten hoe de beoogde klanten erop zullen reageren, ondanks alle marktverkenningen.
Op dit punt werd in de bijeenkomst een relatie gelegd met Levinas’ filosofie van (het gelaat van) de ander. Voor Levinas bepaalt de ontmoeting met de ander wie wij zijn en moeten zijn. Het gaat daarbij om een radicale overgave aan de ander, zelfs als die ander onze beul blijkt te zijn. Dat vergt het loslaten van elke controle over de ander en impliceert een radicale onzekerheid.
Enig ‘vertrouwen in de toekomst’ heb je dus wel nodig, op de markt zoals ook elders. Maar, is vertrouwen ook mogelijk op de markt, was een andere vraag. Leidt vertrouwen in en de overgave aan de ander op de markt niet snel tot je ondergang in de concurrentie die zich onvermijdelijk op de markt manifesteert? Of gaat het precies daarom: de bereidheid zelf in de toekomst ten onder te gaan? Voor de meesten van ons, en zeker de gemiddelde ondernemer, zal dat laatste te radicaal klinken. Bovendien wordt het problematisch als er meerdere anderen zijn waartussen gekozen moet worden, een probleem waar ook Levinas niet uit komt.
Moeten wij dan eerst die anderen het onderling maar laten ‘uitvechten’, waarbij idealiter uiteraard beide partijen ‘de ander uitnemender zouden moeten achten’ en zich aan de ander over moeten geven? Hoe moet dat ooit tot een bevredigende uitkomst leiden, of überhaupt een uitkomst? Vaak wordt dan gesteld dat zodra een derde in het spel is, we de sfeer van de overgave verlaten voor de sfeer van de rechtvaardigheid. Daarmee wordt de filosofie van Levinas van zijn radicaliteit ontdaan. Bovendien is het de vraag of dit werkelijk een oplossing biedt. Wiens rechtvaardigheid, is dan immers de vraag. Ook rechtvaardigheid is immers geen objectief vaststelbare, calculeerbare grootheid.
Rechtvaardigheid kan alleen de uitkomst zijn van een open, democratisch debat, waarin we echter weer voortdurend met de ander worden geconfronteerd. Met vele anderen, met allerlei uiteenlopende meningen, inzichten, voorkeuren en belangen. In dat debat kunnen we niet anders dan steeds onze eigen inzet ter discussie aanbieden. Een keuze die we met passie mogen en misschien zelfs moeten verdedigen, met oprechte argumenten, maar die we tegelijk bereid moeten zijn op te geven als een ander betere argumenten lijkt te hebben, of meer steun krijgt. Een gepassioneerde, maar tegelijk kwetsbare inzet dus. Een inzet die bovendien gepaard kan gaan van een gezonde scepsis of kritische houding ten aanzien van de oprechtheid van de ander.
We hebben ons zo bijna ongemerkt verplaatst van de markt naar het terrein van het publieke en politieke – en eventueel ook wetenschappelijke – debat. Is dit alles, terugvertaald naar de markt, een rechtvaardiging van concurrentie? Misschien. Maar dan een concurrentie ten behoeve van de goede zaak en op goede gronden, zoals in de wetenschap ten behoeve van de waarheid, niet ten behoeve van het ultieme eigenbelang ten koste van whatever it takes. Zo kom je uit bij zoiets als een purpose driven economy, sociaal ondernemerschap en een in het publieke belang gereguleerde economie.
Dit vergt, zal duidelijk zijn, een bepaald type leiderschap van zowel ondernemers als politici en de overheid. Over dat leiderschap werden in de bijeenkomst behartenswaardige dingen gezegd. Misschien gaat het te ver om hier in aansluiting bij de filosofie van Levinas te spreken over ‘de lijdende knecht des Heren’ die zich radicaal overgeeft, zoals werd opgemerkt. Maar het gaat ook niet om het leiderschap van de ‘held’ die aanzien verwerft door persoonlijk succes in termen van enorme inkomens en dito vermogens.
Tegenover deze held werd de Joodse tsadiek geplaatst, de rechtvaardige, die niet zozeer alles moreel perfect doet, maar weet dat hij fouten maakt, wat hij fout doet, en daarvan leert. Een leider, werd op een ander moment opgemerkt, is iemand die kennis van zichzelf heeft, van de ander en van de complexe context, het systeem dat goed handelen moeilijk maakt. Zowel voor hemzelf als voor de ander. Verschillende sprekers in de bijeenkomst die een leidinggevende positie bekleden, gaven tot op zekere hoogte blijk van een dergelijke kennis.
Vertrouwen, betrouwbaarheid en leiderschap in deze zin moeten beloond worden door de omgeving waarin deze vertoond worden, was de stelling. Gesteld werd dat dat op de markt ook daadwerkelijk het geval is. Het succes van een betere innovatie, in concurrentie met andere bedrijven, is zo’n beloning, op ondernemingsniveau. Dat klinkt echter teveel als de invisible hand van Adam Smith. Het is zeer de vraag of de concurrentie op een open markt ertoe leidt dat die innovaties winnen die het beste het publieke belang dienen.
De optelsom van de meerderheid van individuele belangen is niet automatisch het publieke belang. Daar hebben we wel degelijk de genoemde publieke sturing op basis van een kritisch democratisch debat voor nodig. Moeilijker wordt het nog als het succes van een innovatie wordt doorvertaald in bonussen e.d. voor de betrokken manager of professional. Dat brengt het risico (!) van pervertering met zich mee, in die zin dat de betrokkene zich misschien minder laat leiden door de intrinsieke motivatie voor het bieden van een nieuwe dienst die bijdraagt aan het algemeen welzijn o.i.d., maar door de externe motivatie van het vooruitzicht van een som geld.
Een zeker ‘vertrouwen in de toekomst’ is dus nodig, maar dan wel in combinatie met leiderschap in de zin van een eigen, duidelijke en daarmee kwetsbare keuze en inzet voor een specifieke toekomst (in de zin van specifieke innovaties en de keuze voor een bepaald type economie), al kun je met scenariostudies de kwetsbaarheid van die keuze wat verminderen door in te zetten op robuuste innovaties en beleidsmaatregelen, die met andere woorden in verschillende mogelijke toekomsten kansrijk lijken. Is het dit leiderschap dat het nieuwe kabinet met zijn motto voor ogen heeft? Het lijkt mij zeer de vraag.
Christiaan Hogenhuis
Hier lees je meer over de nieuwe economie.