In de overgang van fossiele naar duurzame energie, hobbelt Nederland ergens helemaal achteraan. We komen anno 2017 ongeveer op 6 % van ons totale energiegebruik uit en dat is ook nog eens grotendeels te danken aan de zeer omstreden bijstook van hout in kolencentrales. Dat is vreemd omdat we in technologisch opzicht bij de koplopers van de wereld behoren en we ook nog eens behoorlijk rijk zijn.
Als we een paar puissant rijke oliestaatjes en de belastingparadijzen niet meetellen staan we met ons Bruto National product per capita op positie 5 van de wereldranglijst. Bovendien hebben alle Nederlanders bij elkaar ruim 350 miljard Euro renteloos in spaarpotjes zitten. Ook onze CO2 uitstoot per capita is met ruim 10 ton per jaar aanzienlijk. We zouden dus gemakkelijk onze verantwoordelijkheid kunnen nemen en er een paar tandjes bij zetten.
Waarom scoren we dan toch zo slecht met de omschakeling naar duurzame energie? Stichting Urgenda heeft in 2013 daarvoor de Staat aangeklaagd in de klimaatzaak. Maar de gerechtelijke molens draaien traag. Pas 5 jaar later kunnen we op 9 oktober 2018 de uitspraak in hoger beroep verwachten. Maar ook als Urgenda de klimaatzaak wint, wat ik vurig hoop, vraag ik mij toch af hoe reëel het is om de Staat overal de schuld van te geven. Want wie is eigenlijk ”de Staat”. Is dat de huidige regering of zijn dat alle regeringen van de afgelopen 50 jaar? Of zijn het bepaalde politieke partijen of zijn we het gewoon zelf met z’n allen. Elke verkiezing krijgen we immers de kans om een andere regering te kiezen. Bovendien kun je je afvragen of het de schuld van de staat is dat wij onze huizen zo slecht hebben geïsoleerd en dat wij met elkaar zo’n 120 miljard kilometer per jaar in onze autootjes rondrijden en een slordige 70 miljard kilometer door de lucht vliegen.
Ik ben geen jurist en wil de rechters in De Klimaatzaak niet beïnvloeden, maar heb geprobeerd de belangrijkste redenen voor onze relatief trage transitie naar duurzame energie eens op een rijtje te zetten en na te gaan wie daar nu eigenlijk verantwoordelijk voor is.
1 We zijn gruwelijk verwend met ons aardgas
Sinds de vondst van de eerste aardgasbel in 1959 hebben we een uitgebreide en kostbare infrastructuur rondom aardgas opgebouwd. De kolenkachels gingen eruit en er is voor miljarden geïnvesteerd in het gasleidingennetwerk, in CV-ketels en gasgestookte centrales. We hadden zo veel gas dat we een deel konden verkopen aan omringende landen. Met de inkomsten uit aardgas is onze staatsbegroting gedurende circa 65 jaar gespekt met in totaal ruim 200 miljard, terwijl burgers en bedrijven goedkoop uit waren. Toch verklaart dit niet alles. Want de Duitsers en Engelsen hadden hun steenkool en bruinkool, de Fransen hadden ingezet op kernenergie en de Scandinavische landen hadden waterkracht. Dat we het aardgas zo dankbaar omarmden valt ons de eerste 25 jaar ook niet te verwijten. Het duurde immers tot circa 1990 voordat er aandacht kwam voor klimaatverandering en de eerste rapporten van het International Panel on Climate Change (IPCC) uitkwamen.
2 Fiscale lastenverdeling werkt averechts
Ons fiscale stelsel is erop gericht om via goedkoop en nagenoeg belastingvrij aardgas de concurrentiepositie van de industrie te stimuleren. Dit beleid geldt ook voor de belastingtarieven voor elektriciteit waarbij de grootste gebruikers het minst betalen. Het is een beleid dat tot op heden gevoerd wordt en dat nodig wordt geacht omdat het ook in de ons omringende landen gevoerd wordt. Het gevolg is dat circa 75 % van onze CO2 uitstoot nauwelijks onderhevig is geweest aan doelgerichte energiebelastingen. Daardoor zijn voor middelgrote en grote gebruikers investeringen in verduurzaming van het energiegebruik nooit economisch rendabel geweest. Pas in 1996 is er een Regulerende Energiebelasting (REB) ingevoerd met als doel het gebruik te beperken door er efficiënter mee om te gaan. Deze belasting is voornamelijk van toepassing op de kleingebruikers (huishoudens) en per hoeveelheid energie veel hoger op elektriciteit dan op gas. De tarieven waren aanvankelijk vrij laag en zijn voor elektriciteit pas sinds 2007 gestegen en voor gas pas sinds 2012. Omdat ook groene energie net zo hoog belast wordt, is er geen sprake van op duurzaamheid gerichte regulering en is het woord “regulerende” dan ook al vrij snel geschrapt. De opbrengsten via de EB verdwenen zonder oormerk in de staatskas.
Pas in 2013 is er een heffing Opslag Duurzame Energie (ODE) gekomen. Daarmee wordt wel een potje gevormd, waaruit diverse subsidies betaald kunnen worden. Het bedrag per kWh stijgt jaarlijks. Wederom is het tarief voor grootgebruikers aanzienlijk lager dan voor midden en kleingebruikers en bovendien wordt het ten onrechte ook op groene energie toegepast.
De accijns op motorbrandstoffen is ook nooit gebruikt om kosten voor de transitie naar elektrische auto’s te dekken. Sinds 1992 zijn de tarieven voor benzine wel met 65% toegenomen. Voor grootverbruikers die vooral Diesel gebruiken, zijn de tarieven per liter steeds zo’n 40 % lager dan voor benzine. Kerosine is tot nu toe geheel vrij van accijns. Ook hier douceurtjes ter stimulatie van de industriële gebruikers en vanwege de internationale concurrentie.
Sinds 2013 is er een verlaging van de wegenbelasting en vrijstelling van de BPM voor hybride en elektrische voertuigen. Deze stimulerende maatregelen hebben goed gewerkt maar worden waarschijnlijk alweer ingetrokken voordat het aandeel volledig elektrische en hybride voertuigen de 2 % heeft bereikt.
Door de fiscaal gunstige regeling van leasecontracten voor zowel werknemer als werkgever is er bij een groot deel van het autoverkeer geen stimulans voor minder of voor duurzamer vervoer. In wezen is het autovervoer sterk gestimuleerd door steeds maar weer verdere uitbreidingen van de hoeveelheid asfalt.
Hoewel strikt genomen verminderde belasting geen subsidie mag heten, kan het niet doorbelasten van externe kosten bij de veroorzaker wel als een verkapte subsidie beschouwd worden. Als de schade aan gezondheid en milieu wel doorberekend zou worden, zou de prijs van steenkool en aardolie minstens verdubbelen. Daarin verschilt Nederland overigens niet van de rest van de wereld. Ook het Europese systeem van verhandelbare emissierechten of de carbon taks zijn tot nu toe een flop.
3 Politiek draagvlak
Ons politieke bestel is lange tijd gedomineerd door Christelijke partijen met afwisselend Socialistische of Liberale coalitiegenoten. Hun gezamenlijke politieke koers was in beide gevallen vooral gericht op tal van zaken zoals inkomensverdeling via diverse belastingtarieven op omzet, winst en inkomsten, sociale voorzieningen, kosten voor ziekte en zorg, kosten voor werkloosheid en ouderdom en stimulering van economische groei en werkgelegenheid via landbouw en industrie. Tussen 1970 en 2000 is veel geld geïnvesteerd in riolering en waterzuivering, verwerking van afval en verbetering luchtkwaliteit maar tot circa 2007 was er vrijwel geen beleid gericht op klimaatdoelstellingen. Tot op heden heeft het klimaat nog steeds geen hoge prioriteit bij CDA en VVD. Economische groei heeft voorrang. Het adagium luidt: “Klimaatverandering is nu eenmaal de prijs die we voor onze economische groei moeten betalen”. Een ander veel gehoord argument is dat we nu eenmaal eerst geld moeten verdienen om de kosten te kunnen betalen voor milieuverbetering en energieverduurzaming. De opkomst van rechts populistische partijen, die wel angst voor migranten en Islam aanjagen maar klimaatproblemen glashard ontkennen, veroorzaakt zelfs een verdere ruk naar rechts bij CDA en VVD uit vrees voor verlies van kiezers. Het progressieve deel van het volk dat wel pleit voor duurzame energie en vermindering van de broeikasgassen heeft tot nu toe nooit meer dan 20 à 25 % van de stemmen gekregen.
In de Klimaatzaak van de Stichting Urgenda tegen de staat is in 2015 een uitspraak gedaan waarbij de rechtbank de staat heeft opgedragen om de uitstoot van broeikasgassen met veel meer voortvarendheid te verminderen. De staat is tegen deze uitspraak in beroep gegaan met als meest ridicule argument van de landsadvocaat dat de Nederlandse bijdrage aan de klimaatverandering maar een klein deel van de totale beïnvloeding in de wereld is. Een ridicuul argument want, als iedereen zich daarachter zou verschuilen zou er nooit en nergens iets hoeven te gebeuren. Een uitspraak in het hoger beroep wordt pas drie jaar later op 9 oktober 2018 verwacht.
Sinds 1993 bestaat er de Wet Milieubeheer die stelt dat bedrijven vanaf een bepaalde hoeveelheid energiegebruik verplicht zijn alle maatregelen te treffen die zich binnen 5 jaar terugverdienen. Sindsdien zijn er diverse activiteitenbesluiten op gevolgd, maar anno 2017 is er nog geen één gemeente geweest die hierop heeft gehandhaafd. De wet en het besluit hebben dan ook niets opgeleverd.
4 Lobby van big fossil
Sinds 2004 zijn de energiebedrijven geprivatiseerd. Daarmee heeft de overheid geen controle meer over de inzet van duurzame grondstoffen. In tegendeel, deze bedrijven vormden lange tijd een sterke lobby tegen duurzame energie. Daarbij worden werkgelegenheid en belastinginkomsten steeds als oneigenlijk chantagemiddel gebruikt. Hoewel ons land in 1997 het Kyoto-protocol had ondertekend, dat overigens pas in 2005 in werking trad, werden er met valse beloftes over het afvangen van CO2 en hoge koolstofbelasting, nog in 2006 drie nieuwe steenkoolcentrales vergund en later ook gebouwd. Deze draaien nu zonder enige vorm van beperking van de uitstoot. In het regeerakkoord van 2017 wordt opnieuw een vermindering van de uitstoot beloofd via het afvangen en opslaan van CO2, terwijl deze techniek nog steeds nauwelijks kans van slagen heeft. Ook grote bedrijven als Shell, ExxonMobile en andere oliegiganten hebben enorme invloed op de politiek omtrent duurzame energie. De PvdA minister Cramer kwam in 2007 weliswaar met ambitieuze planen, maar daarvan is o.a. vanwege een wereldwijde financiële crisis vrijwel niets terechtgekomen.
5 Bijstook biomassa
Om ons slechte imago op te poetsen, te kunnen voldoen aan Europese richtlijnen en het progressieve deel van het volk zoet te houden, wordt sinds 2012 met enkele miljarden subsidies per jaar steeds meer biomassa bijgestookt in de steenkoolcentrales. Daarmee zouden we dan kunnen voldoen aan de belofte om 6 % CO2- reductie te behalen. De duurzaamheid daarvan is echter zeer omstreden. Veel van het hout komt uit Canadese natuurbossen die, als er al herbeplanting plaatsvindt, veranderen in ecologisch waardeloze mono-cultures. Of de boskap en herbeplanting voldoende extra CO2 vastlegt om de uitstoot te compenseren is de dubieuze uitkomst van een zeer omstreden rekensom.
6 Subsidies
Sinds ongeveer 2008 zijn er verschillende subsidies ingevoerd om duurzame energie en energiebesparing bij particulieren te stimuleren. De regelingen werden regelmatig weer afgeschaft en vervangen door andere. Het subsidiebeleid van de overheid is zwalkend terwijl verduurzaming juist vraagt om continuïteit omdat het investeringen betreft voor installaties die dertig jaar mee moeten gaan en die zich pas op langere termijn terugverdienen.
Sinds 2008 is voor bedrijven de Subsidie Duurzame Energie (SDE) beschikbaar. Het subsidiebedrag wordt jaarlijks verhoogd en is anno 2018 zelfs 12 miljard Euro. In combinatie met de Energie Investeringsaftrek (EIA) regeling biedt dat bedrijven een zeer aantrekkelijke mogelijkheid. Van de 12 miljard gaat ongeveer 4 miljard naar de bijstook van hout. Ook 8 miljard voor echt duurzame opwekking lijkt een enorm bedrag en het aantal projecten met SDE subsidie stijgt enorm. Het is echter nog geen 1,5 % van ons NBP en de subsidie wordt voornamelijk opgebracht door particulieren via de opslag duurzame energie (ODE). Deze regeling is desondanks zeer effectief. In het eerste halfjaar van 2018 zijn er ruim 4000 projecten goedgekeurd. De toegevoegde capaciteit in dat laatste half jaar bedraagt circa 4 Gigawattpiek, waarmee 3,5 TWh per jaar aan duurzame energie opgewekt kan worden. Dat is ongeveer 0,5 % van ons totale energieverbruik.
Vanaf 2014 bestaat er een salderingsregeling voor kleingebruikers. Dit is strikt genomen geen subsidie, maar een mogelijkheid om door het net geleverde duurzame stroom te verrekenen met door een particulier terug geleverde zelf opgewekte stroom. Mede door de lage rente op spaargeld en de gedaalde prijs voor PV is de regeling een geweldig succes en wordt in veel andere landen (“net metering”) ook toegepast. In 2018 zijn er in Nederland ruim een half miljoen huishoudens met PV op het dak. De minister heeft aangekondigd dat de salderingsregeling na 2020 wordt vervangen door iets anders, maar niemand weet hoe of wat.
Per 1 januari 2014 is er een Regeling Verlaagd Tarief van kracht. Eind 2017 zijn daarmee ruim 100 zogenaamde Postcoderoosprojecten gerealiseerd. De regeling vergt een enorme inspanning van vrijwilligers betrokken bij lokale en regionale energiecoöperaties en vraagt een grote hoeveelheid extra administratie van de energieleveranciers. Voor kleingebruikers biedt de regeling de mogelijkheid om in installaties voor groene energie te investeren die niet op het eigen dak gesitueerd zijn, maar ergens anders in de omgeving. Daarmee wordt hun eigen stroomgebruik gecompenseerd met groene stroom en daardoor vrijgesteld van energiebelasting. Ook deze regeling wordt mogelijk herroepen en vervangen door een terugleververgoeding.
7 Windmolens
Vanaf de jaren 90 worden er steeds meer en steeds grotere windturbines op land gebouwd. Tussen 1990 en 2017 stijgt de productie van windenergie van 60 naar 7000 GWh per jaar. Dat lijkt veel maar het is ongeveer 1 % van ons totale energiegebruik. Desondanks ontstaat er een enorme weerstand tegen windmolens op land. Vrijwel elk project wordt enorm vertraagd door bezwaarprocedures. De bezwaren betreffen, dat het landschappelijk lelijk is en dat de wieken geluidsoverlast en slagschaduw geven. Ook zouden er grote hoeveelheden vogels en vleermuizen sneuvelen. Geen van deze argumenten is steekhoudend gebleken. Ook door onze premier werd steeds geroepen dat windmolens belachelijk zijn omdat ze op subsidie draaien, terwijl intussen wereldwijd energie uit windparken op land de allergoedkoopste vorm van energieopwekking is geworden.
Vanaf 2006 worden er steeds meer windparken op zee gebouwd. Deze zijn duurder dan die op land, maar ook hiervoor wordt in 2018 het punt bereikt dat er zonder subsidie gebouwd kan worden.
Ook windparken op zee roepen bezwaren op van vissers, strandhoreca en strandtourisme en natuurbeschermers en het beschikbare areaal wordt beperkt door claims van scheepvaart, luchtvaart en met name militaire oefenterreinen voor straaljagers.
De totale energie-opbrengst van windturbines op land en op zee was in eind 2017 circa 10 miljard kWh. Dat is weliswaar ruim 11 % van ons stroomverbruik, maar slechts 1,3 % van ons totale energiegebruik.
8 Zonnepanelen
Sinds 1970 is de prijs van zonnepanelen (PV) sterk gedaald en vanaf ongeveer 2010 wordt het steeds aantrekkelijker om in PV te investeren. Door combinatie met diverse subsidieregelingen en de salderingsregeling (dat is geen subsidie) is het totale opgestelde vermogen dan ook enorm toegenomen. Van 2010 tot 2017 is het geïnstalleerd vermogen gegroeid van 90 naar 3000 megawattpiek. In totaal is in 2017 ruim 2 miljard kWh/jaar opgewekt. Daarmee wordt circa 2,5 % van het elektriciteitsgebruik duurzaam opgewekt, wat overeenkomt met 0,3 % van ons totale energiegebruik.
Ook tegen de snelle opkomst van PV installaties groeien de bezwaren. Men vindt het lelijk en de zonneparken op landbouwgrond zouden ten koste gaan van landbouwareaal. Het aantal mensen dat bereid is te investeren in PV op eigen dak of in coöperatieve installaties is beperkt tot minder dan 10 %.
9 Gebrek aan opslag
Door de opkomst van energie uit wind en zon stijgt de behoefte aan een bufferend vermogen om de verhouding tussen vraag en aanbod te kunnen reguleren. Nederland heeft geen stuwmeren om energie in op te slaan en de inzet van accu’s is nog te kostbaar. Dit argument wordt door tegenstanders van de transitie dankbaar gebruikt om weerstand te bieden.
Toch heeft Nederland een fantastische mogelijkheid voor buffering van energie via opslag van duurzaam opgewekte waterstof in zoutkoepels, bijmenging van waterstof in het aardgas en op termijn distributie van waterstof via het Europese gasleidingen netwerk. Ook kan duurzaam opgewekte waterstof zonder grote technische problemen gebruikt worden voor de kunstmestproductie.
Een vergelijkbaar probleem betreft de infrastructuur van leidingen, transformatoren en schakelstations. Hoewel de overheid een monopolie heeft in de netwerkbedrijven, worden de kosten voor extra zware aansluitingen niet door de overheid betaald. Dit is een aanzienlijke kostenpost voor de ontwikkelaars van windparken en grotere PV installaties. De netwerkbedrijven lopen vèr achter in de noodzakelijke maatregelen om de omschakeling van gas naar wind en zon te kunnen verwerken.
10 Propaganda via de gebroeders Koch
Ten slotte overheerst in de media de negatieve propaganda voor duurzame energie. Deze wordt aangewakkerd vanuit de Amerikaanse kolen- en olie-industrie en een kleine maar luidruchtige groep klimaatontkenners die daarvoor vaak door de gebroeders Koch betaald worden. De invloed van de Republikeinen met hun voorman Trump is ook in ons land duidelijk merkbaar en hun visie wordt verwoord door de PVV, FVD en andere rechts nationalistische populisten en krijgt ook onevenredig veel aandacht in media als Telegraaf, Elsevier en FD.
Conclusie
Er zullen best meer redenen te bedenken zijn, maar alles overziend is in lang niet alle gevallen de Nederlandse Staat of liever gezegd het politieke beleid duidelijke schuldig aan de trage overgang naar duurzamer energie. Opvallend is wel dat er pas na 2013 (na de indiening van de aanklacht door Urgenda) significante fiscale maatregelen zijn getroffen die de overgang naar duurzame energie stimuleren. Het fiscale stelsel als geheel blijft tot op heden echter zeer gunstig voor de grootgebruikers (industrie) en vormt voor hen nauwelijks een stimulans om in duurzame energie en besparing te investeren. Nederland als geheel heeft de kat uit de boom gekeken en daarmee de concurrentiepositie ten opzichte van omringende landen bevorderd. In de meeste gevallen zijn we het echter zelf die geen prioriteit geven aan duurzame energie of geen consequenties verbinden aan ons inzicht dat we met z’n allen de wereld naar de Filistijnen helpen. Het aantal Nederlanders dat zich achter de klimaatontkenners schaart is ongeveer even groot als het aantal dat een groener en duurzamer beleid zou willen. Als volk willen we nu eenmaal niet voor de muziek uitlopen, zijn we bang voor concurrentie en denken we vooral aan economisch rendement op de korte termijn. Deze mentaliteit weerspiegelt zich in het beleid van de overheid.
Eigenlijk betekent dit dat we ook voor de komende jaren geen heil moeten verwachten van een ecologisch idealisme of een visionaire koers van de overheid. Ons volk blijft grotendeels een koopmansgeest uitademen en kiest een regering die overeenkomstig handelt. Het is niet te verwachten dat groene partijen de overhand zullen krijgen over de liberalen. De oplossing zal dan ook moeten komen van de combinatie van rampspoed, toenemende klimaatschade en economische voordelen van duurzame energie boven fossiel. Dus als wij eieren voor ons geld gaan kiezen of als we er geld mee kunnen verdienen. Die situatie is zeer nabij, of al bereikt. Waarschijnlijk zal Nederland daardoor een inhaalslag gaan maken.
Han Blok