Er wordt veel geschreven over ongelijkheid de laatste jaren. Boeken van Piketty en Bregman gaan als warme broodjes over de toonbank. We, de intellectuele belezen middenklasse, zo typeer ik mezelf dan maar, we zijn massaal verontwaardigd en praten over onze nieuw verworven inzichten en getallen bij de koffie, op dagjes uit en in de kroeg. “Het” gaat niet goed, de verschillen tussen arm en rijk worden groter, de graaicultuur blijkt niet te stoppen, en ‘we’ hebben uiteindelijk niets te vertellen.
Gek eigenlijk. Voor iemand als ik die studeerde in de zeventiger jaren zijn deze inzichten helemaal niet nieuw. Ook toen maakten we ons boos over ongelijkheid, héél boos. We schreven, we demonstreerden, we organiseerden. Ondanks de toenmalige vloedgolf aan nieuwe studies en schrijvers was onze boosheid toen in feite gegrond op één allesoverheersende studie. Die van Karl Marx zoals uiteindelijk vastgelegd in ‘Das Kapital’ (1867). Vele studies waren aan de publicatie van dat boek voorafgegaan met als hoogtepunt ‘Het communistisch manifest’ dat hij schreef samen met Friedrich Engels in 1847/1848. En juist deze 2 boeken worden in de huidige publicaties amper meer genoemd.
Over lullen en doen
Wat Marx kenmerkte en hem doet verschillen van de hedendaagse schrijvers is dat hij behalve waarnemen en beschouwen ook analyseerde: hoe komt het dat die verschillen er zijn? Welke mechanismes liggen daar aan ten grondslag? Hoe kan het dat de geschiedenis zich zo voltrok? Hij noemde zijn methode van analyseren het Historisch materialisme en bedde die methode in in de gangbare filosofie van de dialectiek.
Kort gezegd, de mens in al zijn kortzichtig egoïsme is onderworpen aan wisselende krachten die hun uiteindelijke vertaling én verklaring vinden in bezit en financieel vermogen. Het bezit van grond, kapitaal en arbeid is de drijvende kracht in de maatschappelijke ontwikkeling. In het communistisch manifest formuleerden Marx en Engels een praktisch antwoord op de scheefgroei. Grond en kapitaal kunnen alleen tot waarde worden gebracht door arbeid, arbeid die door arbeiders geleverd moet worden. Hun antwoord was duidelijk: arbeiders aller landen verenig je en breek de macht van de eigenaren van grond en kapitaal. Zonder jullie arbeid hebben ze er niets aan. Een algemene werkstaking zou de kiem leggen voor andere verhoudingen waarbij zij die de arbeid leveren óók (mede)eigenaar van grond en kapitaal worden en meebeslissen hoe de samenleving vormgegeven wordt. Of (later) naar boeren vertaald: de grond aan hen die haar bewerken!
En dat is het tweede verschil met Piketty en Bregman. Waar deze schrijvers met voorstellen komen om de ongelijkheid te verminderen, zoals hogere belastingen voor de rijken of een basisinkomen voor iedereen, waren de voorstellen van Marx en Engels gefundeerd in een sociale beweging van mensen. De toenmalige kroegpraat ging niet over de analyse als zodanig of over het zoveelste voorbeeld van uitbuiting, hoe pakkend ook beschreven. Het gesprek was in de eerste plaats een gesprek over strategie: hoe kunnen we de macht van die eigenaren van grond en kapitaal breken? De macht van de textiel en staalbaronnen, van de opperrechters en leidende politici die elke keer weer hun kant kiezen, hoe krijgen we die grootgrondbezitters koest? Over die vragen werden internationale congressen georganiseerd en beloofden de arbeiders en hun vertegenwoordigers elkaar onderling solidair te zijn in hun strijd voor emancipatie.
En toen werd het 1914
En toen kwam de eerste wereldoorlog. Duitse kapitaalsbelangen stonden tegenover die van Engeland en Frankrijk. Dit was geen oorlog van de gewone man en toch, en tóch koos de Duitse arbeider in meerderheid voor zijn elite en de oorlogshitsers in zijn regering. En de Franse en Engelse arbeiders deden hetzelfde met hun regering. Daar, op dat Brusselse congres van de Tweede Internationale in 1914 brak de macht van de internationale arbeidersklasse en stierf het communistisch manifest een roemloze dood. ‘Arbeid’ was niet in staat gebleken ‘grond’ en ‘kapitaal’ in toom te houden, laat staan te breken. En de arbeiders stierven met miljoenen in de Vlaamse loopgraven.
En toen werd het 1968
Wat heeft dat jaartal een magische klank, 1968. “Toen” werd alles anders en kwam de jeugd in opstand tegen de heersende machtsverhoudingen. Een veelkleurige beweging ontstond en ontwikkelde zich tot halverwege de zeventiger jaren, toen het politieke appèl verstomde en nogmaals bleek dat de macht van grond en kapitaal niet waren gebroken. En iedereen reageerde daar op zijn eigen manier op. De één trok zich terug in hippieachtige gemeenschappen, de ander begon aan ‘een lange mars door de instituties’, weer een ander legde het hoofd in de schoot en accepteerde uiteindelijk de voordelen van zijn afkomst en opleiding. Kijk maar om je heen en spreek mijn generatie aan: waar was je in 1973? Wat deed je om de ongelijkheid te keren? Hoe gaf je in je leven vorm aan je ideeën van toen? Of anders gezegd: hoe heb je de nederlaag van de zeventiger jaren verwerkt? Áls je al op de hoogte was van die van 1914?
En nu?
De ‘oplossingen’ van 1973 zijn nu nog steeds te zien. Grote groepen mensen dromen weg in zelfvoorzienende gemeenschappen, met, natuurlijk, ecologische permacultuur, voedselbossen, alternatieve geneeswijzen en therapieën. Zij doen niet meer mee aan het debat en het zal hun in meerderheid worst wezen wat ‘de politiek’ zegt over inkomensongelijkheid of over immigranten. Hier en daar klinken klokkenluiders die in gevestigde organisaties wel degelijk hun stem laten horen. Maar aan de andere kant bloeien de studentencorpora als nooit te voren en maakt een hele generatie jonge kakkertjes zich op om de macht van hun ouders over te nemen. Zonder besef van historie en van de elke keer weer verloren strijd om gelijkheid, waardigheid en fatsoen.
Escapes
In de strijd om de macht in de zeventiger jaren waren er 2 oplossingen die én je progressieve imago op peil hielden én je verlosten van radicale keuzes voor jezelf. En dat waren de Derde Wereld en het milieu. Want laten we wel wezen, de ideologische macht van de ‘zestiger jaren’ was groot! Iedereen, tot in de top van het bedrijfsleven toe, wilde zich wel ‘bewust’ tonen, domweg eigen belang was geen optie. De schaamteloze manier waarop nu een partij als de VVD zich keert tegen nivellering was toen ondenkbaar (de schaamteloze manier waarop de PvdA zich bij het gebrek aan nivellering neerlegt trouwens ook).
Welnu, de Derde Wereldbeweging bleek een prachtig perspectief: dan stond je aan de goede kant! Gaandeweg werden de politieke broeinesten van Wereldwinkels zo tot brave winkeltjes met snuisterijen uit de derde wereld. Wordt daar de strijd gevoed tegen sweatshops, tegen de massale diefstal van grond door het westerse en Chinese bedrijfsleven? Wordt je daar geïnformeerd over hoe klimaatsverandering de positie van met name de armste landen bedreigt? Nee, meestal niet, maar je kunt in de onlangs gerestylede winkels wél mooie sierraden kopen voor je vriend(in). Da’s ook wat waard. Massa’s mensen hebben zich intussen gestort op privé hulpprojecten in de derde wereld en zelfs kom je nog ouderwetse ‘ontwikkelingswerkers’ tegen. Deze groep verenigde als geen ander het nuttige met het aangename: hoge inkomens, mooie huizen en een progressief blazoen. Wat wil je meer?
Ben ik nu te ongenuanceerd? Ongetwijfeld. En ik wil helemaal niet het nut van allerlei initiatieven en persoonlijke keuzes daarbij belachelijk maken. Wat ik hekel is het veelal totale gebrek aan analyse. Het werk of de initiatieven staan niet in een strategische visie op het realiseren van nivellering en gelijkheid. Laat staan dat ze deel uitmaken van een breed gedragen sociale beweging die daar op uit is en de oude strijd tegen de machten van grond en kapitaal nieuwe vormen en inhoud geven. Nog sterker zie je dat in de milieubeweging.
Technologische innovaties
De milieubeweging in haar volle breedte van ecologische landbouw tot windmolens is misschien wel het belangrijkste alternatief voor het politieke activisme van de zeventiger jaren gebleken. Kenmerkend is de veelal technologische benadering: andere landbouwtechniek, andere energieopwekking, ander voedselbereiding, andere landschapsinrichting, etc. Hoewel in wezen inderdaad alternatief gaan de oplossingen veelal voorbij aan de hamvraag; wie heeft de macht, wie beslist, wie profiteert ervan?
Onbedoeld vallen veel initiatieven in dezelfde valkuilen die de oude economie zo kenmerken. De biologische landbouw, ooit getypeerd als alternatieve landbouw, is in een proces van schaalvergroting terecht gekomen waardoor ze zich organisatorisch en maatschappelijk in niets meer onderscheidt van de gangbare landbouw, behalve dan in het niet gebruiken van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Ook in deze sector vallen de kleine boeren nu af. De handel in biologische producten is al veel langer onderdeel van de gangbare economie en heeft niets met ecological footprints, verpakkingsnormen of voedselkilometers. Eén bezoek aan een beurs voor bio producten leert je dat. De vegetarische slager zegt openlijk de grootste van Europa te willen worden. Waarom in godsnaam? Wat bezielt je als je dit soort doelen nastreeft? (Terwijl je inmiddels ex- vrouw als leidster van de Partij voor de Dieren economische groei als oorzaak van ontwrichte samenleving ziet).
Ook de energiepolitiek rondom windmolens en zonnenergie kenmerkt zich door grootschaligheid en het minder rendabel maken van kleinschalige opwekking. Jarenlang is er gevochten voor meer natuur en ecologisering van het landschap. En vervolgens wordt deze natuur tot doelwit gemaakt van toerisme en commerciële exploitatie. En wat doen toch steeds die Jan Terlouw en Herman Wijffels op allerlei bijeenkomsten van Transition Town tot het Platform voor een Duurzame en Sociale Economie? Bij uitstek exponenten van die oude economie! Kortom: wat zo mooi alternatief leek is allang weer ingebed in de wetmatigheden van de oude economie waarin de eigenaren van grond en kapitaal het voor het zeggen hebben.
Er is méér nodig dan een mooi verhaal, techniek en technologische vernieuwing om het doel van een voor iedereen duurzame samenleving te bereiken.
Durf te kiezen
Er is een enorme weerzin tegen wat meer fundamentele analyses. Ook tegen mijn verhaal zal van alles in stelling gebracht worden. Wie heeft het nu nog over Marx? Ben je echt zo ouderwets? Marx ging toch volledig voorbij aan de psychologische component in veranderingsprocessen? En wat zeur je nou over grond, arbeid en kapitaal. Verouderde begrippen die allang niet meer de lading van de maatschappelijke ontwikkeling dekken. Waar laat je natuur en een holistische maatschappij visie, om er een paar te noemen.
Maar ondertussen gaat de uitbuiting door. Hier in het westen mogen de harde kanten van het kapitalisme er dan wel afgevijld zijn, de echte uitbuiting, dat wil zeggen de basis voor de winst van veel westerse bedrijven, heeft zich verplaatst naar de Derde Wereld waarin in sweatshops en houtkapbedrijven, in mijnen en in de landbouw onnoemlijk wordt geleden. Je kunt en mag je ogen daar niet voor sluiten in ruil voor milieuvriendelijke en ideologisch goed klinkende technologieën en verhalen. En bovendien, zo goed gaat het hier nu ook weer niet als je geen baan, geen huis en geen goede scholing hebt, als je op één of andere manier buiten de main stream staat.
Die oude tegenstelling tussen arbeid aan de ene kant en grond en kapitaal aan de andere kant staat nog steeds levensecht overeind. In de Derde Wereld, en in Nederland.
Barstjes in het systeem
Tot 1914 geloofde de georganiseerde arbeidersklasse in meerderheid in een omverwerping van het kapitalistisch systeem als zodanig. Ze wilde de macht overnemen en daarna een nieuwe en rechtvaardige samenleving inrichten. In de zeventiger jaren dachten velen (van ons) dat stiekem ook, waar zou al die ‘bewustwording’ immers uiteindelijk anders op gericht moeten worden? Die onderliggende houding leidde er o.a. toe dat deze beweging in grote meerderheid heel lang heel tolerant bleef staan t.o.v. de grote maatschappelijke experimenten in Rusland, China en hun vazalstaten. Tot op zeer grote hoogte werden de ogen gesloten voor de evidente tragedies die zich daar afspeelden. Maar ook langs deze weg bleek het overduidelijk niet mogelijk de macht van het westerse kapitaal te breken.
En nu? We zien een volledig ontmantelde politieke beweging. Waar moet je nog in geloven, waarvoor kun je nog écht gaan? Ook de sociaal democratie is immers niet in staat gebleken fundamenteel aan de wortels van de macht te knabbelen. Sterker, het was de PvdA die middels Wouter Bos de banken redde na hun wanbeleid, en verzuimde ze echt aan banden te leggen. Om maar een voorbeeld te noemen. De huidige sociaal democratie is net als de christen democratie de beste verdediger van het heersende economische systeem en het daar van afgeleide maatschappelijk bestel. Geen twijfel over mogelijk!
Als dat systeem in de knel komt ben je als simpele arme ziel doodgewoon de pineut en wordt je als vreemdeling zonder verblijfsvergunning voor dat je het weet tot illegaal mens en onwettig verklaard. Om nog maar een voorbeeld te noemen. De kleinere linkse partijen schitteren door afwezigheid (SP) en in ijdelheid geboren coquetterie met ‘grote’ denkers (GL). Maar er gebeurt zo weinig. Het initiatief ligt volledig bij rechts.
De naoorlogse geschiedenis laat overigens zien, dat welke stroming er ook aan de politieke macht is het systeem als zodanig er niet door aan het wankelen wordt gebracht. Ook onder links lijden de zwakken en vinden er geen fundamentele wijzigingen plaats in de macht van grond en kapitaal. (Saillant detail: het was de overheid zelf die volop ging mee speculeren op grond!).
De vraag is dus of het strategisch verantwoord is om je schaarse tijd en energie te steken in het mogelijkerwijs veroveren van meer politieke invloed. Moeten we massaal de politieke partijen in? Mijn antwoord is een overduidelijk nee. Zolang het de progressieve partijen ontbreekt aan een duidelijke visie op het terugdringen van de macht van ‘kapitaal’ en ‘grond’ en zich onvoldoende binden aan de positie en de belangen van ‘arbeid’ (bijvoorbeeld door stiekem toch mee te gaan in de doorgaande flexibilisering ervan) heeft het geen zin je daar aan te verbinden. Deze organisaties zullen hun positie en mening alleen maar op grond van concrete maatschappelijke ontwikkelingen aanpassen. En die maatschappelijke ontwikkeling kun je zelf vorm geven!
Mijn antwoord is dat je concreet inhoud moet geven aan je visie in de praktijk van alledag. Geef het alternatief vorm, binnen je mogelijkheden. En verbind je met andere dergelijke initiatieven. In mijn eigen Hof van Twello probeer ik dat te doen en kom daarin zeker een heel eind: de ontkoppeling zet op veel fronten door. We zijn al met al een kleine barst in het systeem. En kleine barstjes samen kunnen een breuk vormen. Daar gaan wij voor.
Compromisloos
Wil een barst kunnen uitgroeien tot een breuk dan zal ze compromisloos moeten worden vormgegeven. Dat is de crux, inderdaad, de kern, de moeilijkheid en het struikelblok. De meeste initiatieven ontstaan in afhankelijkheid van de overheid middels subsidies of faciliteiten. Wat dat betreft staat de ‘repressieve tolerantie’ van Herbert Marcuse nog huizenhoog overeind: je mag van alles zolang je het systeem zelf maar niet aantast. Iets wat Urgenda zo duidelijk laat zien bijvoorbeeld. Zo lang we niet inzien dat die afhankelijkheid de echte bedreiging is voor het alternatief zal er van een werkelijke verbinding geen sprake zijn, immers waarom zou je? Alleen in het besef dat je een hele sterke vijand hebt die als je niet uitkijkt tot in al je vezels doordringt, pas dan zal echte verbinding tot stand komen. Niet meer omdat het zo leuk is maar omdat het moet! Dat kunnen we dan nog wel weer leren van de Internationales uit de 19e eeuw.
Gert Jan Jansen
Auteur van Kleinschaligheid als alternatief. Nieuwe Meentes in een nieuwe economie.
Jan van Arkel/Hof van Twello, 2014