De transitie naar aardgas in de vorige eeuw was heel wat eenvoudiger dan de transitie om er nu weer vanaf te komen. De transitie náár aardgas is zo recent dat velen zich de positieve gevolgen nog wel zullen herinneren; pas in de jaren zestig en zelfs zeventig verdween in veel huizen de vuile en arbeidsintensieve kolenkachel. Warm stromend water was een revolutie op zich, het gesjouw met gasflessen om te koken verdween en bijna iedereen ervoer een grote sprong voorwaarts in comfort en gemak. Erg duur was gas niet en dan kwamen er ook nog eens steeds goedkopere en efficiëntere gasketels op de markt. Vanaf de jaren negentig haalden die zelfs het verbluffende rendement van meer dan 100%.
Ook op nationale schaal was het Hosanna, want dit wondermooie gas was door een speling van de natuur onder Groningen terechtgekomen. Drieduizend meter onder het aardoppervlak bereikt de Slochterense gasbel ongeveer de grens met Duitsland. Kassa voor de Rijkskas. De gasinfrastructuur moest natuurlijk worden aangelegd maar NIMBY (not in my back yard) bestond nog niet. Ik ben zelf een boerenzoon en herinner mij nog goed de teleurstelling van mijn vader toen de gasbuis door het land van de buurman bleek te gaan, en niet door het zijne. Daar ging een of twee jaar mooie vergoeding. De gasbuis was voor veel boeren in de schrale jaren zestig immers voordeliger dan het houden van koeien.
Subtiele voordelen
En nu moeten we er alweer van af. De redenen op macroniveau zijn eenvoudig op te sommen. Gas is relatief schoon, maar het blijft een fossiele brandstof met bijbehorende CO2-uitstoot; die moet versneld naar beneden. Ook het geluk van Groningen blijkt zijn schaduwkanten te kennen; de gaswinning leidt tot aardbevingen. Maar ook het importeren van aardgas creëert nieuwe afhankelijkheden, onder andere van Rusland en het Midden Oosten, en dat voelt evenmin comfortabel.
Lastiger wordt het om de voordelen van de aardgastransitie voor de consument op een rijtje te zetten, voordelen die bij de transitie van de vorige eeuw voor iedereen evident waren. Die voordelen waren zo groot dat je je werkelijk benadeeld voelde als ‘de aansluiting’ op zich liet wachten. Om de ervaring van de boerenzoon terug te halen: het chagrijn in ons dorp was groot toen de uitrol van het distributienetwerk lang duurde met, verdorie, de hoofdleiding door de achtertuin.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan met een donatie. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
De voordelen liggen nu allemaal veel subtieler. Uiteraard is de woonkwaliteit en het wooncomfort in veel wijken nog te verbeteren door intelligente isolatie, vernieuwing van gebouwschillen, optimale ventilatie en wat al dies meer zij. Fantastisch als dat tot een lagere energierekening leidt en zich in, zeg, tien jaar terugverdient, maar dat valt in het niet bij de sprong in comfort en gemak van vijftig jaar geleden. Natuurlijk speelt ook de ‘feel good’-factor van energieneutraal worden een rol; je draagt je steentje bij aan een betere wereld en het klimaatprobleem. Als de hele wijk dat doet, zet dat uiteraard nog meer zoden aan de dijk, maar helaas is dit niet voor alle wijkbewoners een topprioriteit. Ook elektrisch koken is weer modern en het went binnen een week, maar voor sommigen is ‘ouderwets koken op vuur’ een soort mensenrecht. Dat valt wellicht terug te voeren op ons oerinstinct.
Al met al vallen de ‘macroprioriteiten’ van de transitie naar aardgasloze wijken niet automatisch én niet overal samen met de ‘microprioriteiten’ van gebouweigenaren, bewoners en consumenten. Dat is op zich niets bijzonders, het zorgt er alleen voor dat dingen minder ‘vanzelf’ gebeuren. Dat vraagt dus om ‘beleid’. Beleid moet helpen het macrobelang van lager gasverbruik te vertalen in handelingsperspectieven, of zelfs handelingsnoodzaak, voor eigenaren, bewoners, en investeerders. Voor de hele samenleving eigenlijk, zeker als het over vele wijken gaat.
Potpourri van beleidsinstrumenten
Beleid kan dwingend zijn; burgers kunnen gedwongen worden hun huizen op te knappen, zoals ze ook ‘gedwongen’ zijn zich aan bouwvoorschriften te houden bij nieuwbouw. Het kan financieel zijn, met een waaier aan mogelijkheden, van heffingen tot stimuli. En beleid kan informerend/verleidend zijn. Worden de verschillende beleidsinstrumenten gecombineerd, dan is de uiteindelijke mix altijd een ingewikkelde potpourri van wortels en stokken. Gegeven de enorme breedte van de opgave is dat onvermijdelijk. Intussen wordt ook het samenspel tussen het Rijksbeleid en het beleid van regionale overheden zeer prominent. Regionale overheden zijn vaak voorlopers, hebben een sterk lokaal organiserend vermogen en kunnen oplossingen op een specifieke wijk toespitsen. De beste oplossingen verschillen immers per locatie. Soms is er al een warmtenet in de buurt, is de leeftijd van gebouwen locatie specifiek of zijn er sterke verschillen in de sociale structuur van postcodegebied tot postcodegebied. Met al dit soort zaken moet rekening worden gehouden. De afstand ‘van Rijk tot wijk’ is dan al snel te groot.
De contouren van de beleidsinzet voor de komende jaren zijn al geschetst. Mede afhankelijk van de evaluatie van het Energieakkoord dit najaar, en uiteraard het Kabinet dat straks aantreedt, kan de precieze omvang en invulling van die contouren nog behoorlijk variëren. De afweging tussen dwingen en verleiden is bij uitstek politiek. De inzet van publieke middelen voor het goede doel is dat uiteraard ook. Toch een paar opmerkingen.
Informeren
Voor wat betreft ‘informeren’ is elk huis voorzien van een ‘voorlopig label’. Daar is natuurlijk kritiek op, het zal ook eens niet. Maar de inzet om op deze manier de energiekwaliteit van huizen zeer breed in onze samenleving tot onderwerp van gesprek te maken, is uitstekend. Er zitten elementen van dwang in, want het label moet ‘definitief’ zijn bij huisverkoop, maar het is vooral katalyserend. Verbeteringen komen in beeld en tussen de oren te zitten. Macro-ambities worden vertaald naar handelingsperspectieven. Dat is erg belangrijk en ik verwacht hier nog verdere ontwikkelingen in de komende jaren.
Karteren van wijken
Op hoger niveau worden nu de mogelijkheden voor wijken in kaart gebracht. Dit is een nauwe samenwerking tussen rijk en regionale overheden, vaak ondersteund door professionele bureaus. Deze stap is cruciaal, want de logische routes naar CO2-reductie kunnen per wijk verschillen. In alle gevallen is een optimale woningkwaliteit essentieel: of je nu vervolgens toegaat naar een warmtevoorzieningsroute, een groengasroute of een elektriciteitsroute met warmtepompen (een beperkte warmtevraag is dan een absolute voorwaarde). Het karteren van wijken moet de komende tijd in hoog tempo doorgaan. Ik verwacht dat het Rijk daarbij blijft helpen, zeker ook om de opgedane leerervaringen breed te delen.
Financiële stimuli
Qua financiële stimuli ontstaat er op gebouw- en eigenaarsniveau een pakket aan subsidie- en financieringsinstrumenten die qua samenhang moet groeien. Zowel het energetisch verbeteren van woningen wordt ondersteund als het inzetten van ‘duurzame’ warmteopties, zoals warmtepompen, zonthermische installaties en hoog-efficiëntie-pelletkachels. Er zijn gevallen waar deze instrumenten interfereren met een wijkaanpak. Soms is de voorkeursroute immers warmtevoorziening met restwarmte, duurzame warmte of groen gas en passen individuele opties daar niet allemaal in. Mede daarom groeit het belang van het regionaal karteren en mogelijk zelfs regisseren.
Proeftuinen palet
Er is ook een breder palet aan voorbeelden nodig dat ontstaat vanuit verduurzamende wijken. De sociale dimensie speelt daarbij een belangrijke rol en soms ook de relatie tussen de elektriciteitsvraag, de warmtevraag en (elektro-)mobiliteit. Er zijn ‘proeftuinen’ of ‘proefwijken’ die innovatieve oplossingen laten zien, vaak inclusief ‘smart grids’ die het allemaal verbinden. Specifiek voor warmte en isolatie is er onder meer de ‘Stroomversnelling’ van bedrijven en woningcoöperaties. De opgave, diversiteit en snelheid van de ontwikkelingen is zo groot dat proeftuinen nodig blijven. Financiering daarvan wordt steeds meer publiek-privaat.
Fiscale prikkels
Nog grootschaliger en generieker is in potentie fiscaal beleid. Of misschien wat preciezer, het duurder maken van energiedragers die méér CO2 uitstoten. In bonus-malussystemen zit dit aan de malus kant. Er is uiteraard veel discussie over de wenselijkheid en impact van dergelijk beleid dat zeker rugwind heeft gekregen door het Energierapport dat eerder in 2016 uitkwam. Daarbij wordt ‘CO2’ nadrukkelijk als leidend voor toekomstig beleid gezien. Aardgasloze wijken zouden minder CO2 moeten uitstoten met een bijbehorend financieel voordeel. Uit dat financiële voordeel kan met ‘proper financial engineering’ in elk geval een deel van de omschakeling worden betaald. Een stap verder gaat het gebruiken van de CO2-heffing om CO2-reductie investeringen te financieren. Dit is enigszins analoog aan wat nu gebeurt bij de duurzame energie subsidieregeling SDE+. Die wordt betaald uit de specifieke ‘Opslag Duurzame Energie’.
Dwang
Het laatste en zwaarste middel is overheidsdwang. Dat gebeurt al bij nieuwbouw waar de energieprestatie wordt voorgeschreven. In bestaande bouw ligt dat natuurlijk veel ingewikkelder. Terwijl het leeuwendeel van de uitdaging bij de bestaande bouw ligt. Het is wel voorstelbaar dat de volledige waaier aan instrumenten als informeren, karteren, regisseren, financieren en fiscaliseren tenslotte wordt gecompleteerd met regelgeving: het sluitstuk van een gebalanceerd pakket.
Aardgasvrij met beleid
Misschien nog wel een kanttekening. Aardgasvrij ‘met beleid’ betekent ook: ‘met verstand’. Het gaat niet om aardgasvrij an sich, maar om de kortste weg naar een zo groot mogelijke CO2-reductie. Warmtenetten moeten geen inefficiënte industriegebieden, met lekker veel restwarmte, legitimeren. Warmtepompen zijn efficiënt, ook als ze de piekvraag aan een HR-keteltje over laten; het gasnet ligt er immers toch al. Dat kán zowel economisch als voor het totale energiesysteem goed uitpakken, ook al is het dan niet ‘aardgasvrij’. Verder kan ‘aardgasvrij’ de biogasroute dichtzetten die juist relevant kan worden voor onze toekomstige warmtevoorziening. ‘Met beleid’ betekent verder ook dat locatiespecifieke nuances worden onderkend en gebruikt.
Tenslotte nog een enkel woord over beleidsuitvoering. Uitvoering is steeds meer een samenwerkingstraject. Het Rijk speelt een rol evenals regionale overheden, bouwers coöperaties, installateurs en hun koepels, (energie-)bedrijven en tenslotte, steeds nadrukkelijker, ook financiële instellingen. Als er op lange termijn profijt is en op korte termijn financieringsbehoefte, dan is dat potentieel interessant voor tal van institutionele beleggers. Zijn er radicale vernieuwingen mogelijk, dan komen ook de venture capital providers in beeld. Wanneer er door handige business modellen geld valt te verdienen aan deze enorme transitie van wijken, en dat kan niet anders, dan kan er een hele nieuwe bedrijfstak ontstaan. Eentje die veel meer biedt dan energie alleen.
Het worden interessante tijden. Dat is een Chinese vloek, geloof ik. Maar ik denk dat we met de beweging naar ‘aardgasloze wijken’ aan de vooravond van een fascinerende transitie staan. Met beleid. Dat wel.
Bert Stuij, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel)
Deze bijdrage maakt deel uit van een serie beschouwingen over de transitie naar een aardgasloze economie, van HIER Klimaatbureau.