De eerste versie van mijn artikel was twee keer zo lang als gevraagd. Om u uit te leggen hoe we de gebouwde omgeving van het gas afhelpen, is het namelijk nodig om een aantal hardnekkige misverstanden uit de weg te ruimen. Daarna kan mijn verhaal pas landen bij mensen die leven in een andere wereld dan de mijne. Wat u moet weten…
Over warmte
In 2050 moet onze gebouwde omgeving energieneutraal zijn. In onderstaande tabel zien we dat de gebouwde omgeving de grootste verbruiker is van energiedragers die worden omgezet in warmte en elektriciteit. 35% van het jaarlijkse gasverbruik wordt verbruikt om gebouwen te verwarmen (56% woningen en 44% overige gebouwen). Om die hoeveelheid energie duurzaam jaarlijks op te wekken zijn circa 57 windmolens van 3 MW per Nederlandse gemeente nodig. In goed geïsoleerde huizen kan dat dankzij warmtepompen worden gereduceerd naar 14 windmolens per gemeente.
Over huizen
De Nederlandse woningvoorraad, en eigenlijk ook de woonwijken, kan grofweg worden ingedeeld in drie categorieën. Vooroorlogs, naoorlogs tot 1990 en woningen van na 1990. Het grootste deel van onze woningvoorraad bestaat uit de naoorlogse voorraad tot 1990. Dat zijn over het algemeen wijken die worden gekenmerkt door een aantal dominante woningtypologieën en een hoog energieverbruik (zie rode omlijning).
Over het energielabel
In de discussienotitie van HIER wordt gesproken over een 100% A-label alsof dit het hoogst haalbare label zou zijn. De gemiddelde besparing van woningen die worden getransformeerd naar een A-label, is echter veel beperkter dan gedacht. Een sprong van label G naar A levert 45% gasbesparing op en een overgang van label E naar A levert 30% gasbesparing op (Majcen, 2016). Dit soort woningen met een A-label zijn echter niet van hetzelfde niveau als nieuwbouw (A++). Ook wat betreft de hoge warmtevraag zijn ze nog ongeschikt voor het gebruik van full-electric warmtepompen. Die hoge warmtevraag wordt niet alleen veroorzaakt door gebrek aan isolatie maar ook door de slechte luchtdichtheid van woningen.
Over besparing
In de som hoeveelheid duurzaam opgewekte energie / totaal energieverbruik = % duurzame energie lijkt men zich vooral te concentreren op de teller. De meest duurzame energiebron is echter besparing. Een ambitieuze besparingsopgave creëert met de juiste condities een heel ander perspectief voor de verduurzamingsopgave van centrale energievoorzieningen.
Over grootschalige warmtenetten
Wat door energiebedrijven wordt bestempeld als duurzame warmte via warmtenetten, blijkt in de praktijk aftapwarmte te zijn. Hiermee wordt het rendement van een elektriciteitscentrale fors gereduceerd. Warmteleveringscontracten met energiebedrijven en vuilverbranders noodzaken tot langjarige verbranding van kolen en waardevolle grondstoffen. Met de aansluiting op een warmtenet zonder comfortaanpassingen blijven woningen tochtig, vochtig en onderhoudsgevoelig. Daarnaast blijft de aangesloten woning langjarig afhankelijk van een volatiele energieprijs en is de waarde van de energierekening 30 jaar lang onbereikbaar voor een forse besparingsingreep. De suggestie in de HIER-notitie, dat hogetemperatuurwarmtenetten dé oplossing zouden zijn voor wijken met slecht geïsoleerde woningen, is onjuist. Geen enkele van de hierboven genoemde bronnen kan de geclaimde CO2-reductie van 70% waarmaken. In de praktijk blijkt het amper 30% te zijn. Ook de Total Costs of Usership vallen negatief uit voor de bewoner in vergelijking met radicale besparing.
Over groen gas
Groen gas is een prachtige energiedrager maar zal hoogstens 10% van onze huidige gasvraag kunnen invullen (bron: ECN). Het ligt niet voor de hand dat zo’n schaarse hoogcalorische energiedrager gaat worden gebruikt voor de laagwaardige warmte die nodig is binnen de gebouwde omgeving. De hybride warmtepomp is een mooie uitvinding van de gaslobby, maar dit zal de transitie naar gasloze wijken alleen maar uitstellen. Daarnaast hebben deze dragers zonder besparende maatregelen een minimale impact op het primaire energieverbruik van een woning.
Over Transitie
Systeemveranderingen en innovatie staan soms op gespannen voet met duurzaam doen in het hier en nu. Kleine, vanuit groene optiek goedbedoelde maatregelen kunnen al snel tot ongewenste lock-in situaties leiden die de stap naar verdere verduurzaming in de weg gaan zitten. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste moet bij een kleine stap de volgende stap er ‘bovenop worden gestapeld’. Dat is kostbaar en suboptimaal omdat 100% energieneutraal steeds moeilijker haalbaar wordt. Ten tweede worden renovaties met lage energieambities na zo’n 25 jaar pas opgevolgd door een volgende renovatie. Dat betekent dat in het laatste decennium voor 2050 nog een ongelooflijke hoeveelheid woningen 70% moet besparen of duurzaam moet opwekken. De gebouwde omgeving is immers een langzaam transformerende massa waarbij verduurzamingskansen zich vooral voordoen bij de geëigende momenten (renovatieplannen, mutatiemomenten, uitbreidingsplannen of een ontluikend energie-bewustzijn). Tot 2050 zijn er bij een gemiddelde woning hooguit één tot twee kansen om een grote energiebesparingsstap te maken.
Over de bouwsector
Slechts een korte analyse van de volledige bouwsector leert ons dat daar enorme kansen liggen. Zo is er van arbeidsproductiviteitsstijging in de bouw de afgelopen decennia geen enkele sprake geweest. Met nieuw technologieën, een nieuwe bouwpraktijk en industriële processen kunnen spectaculaire prijsdalingen worden behaald. De omvangrijke aan de bouw gerelateerde toeleveringsindustrie gaat ervan uit dat de tweede generatie nul-op-de-meter concepten nog zeker 40% goedkoper kunnen worden geproduceerd.
Over de bewoner die ‘het’ niet wil
“Bewoners willen die grote stappen niet” hoor ik vaak uit de milieuhoek. “Willen de mensen de kleine stappen wel?” is mijn wedervraag dan. Nee dus. Gevoelsmatig lijkt het echter gemakkelijker om iemand kleine stappen te verkopen dan één grote. Het gevolg van een aanpak met kleine stappen is echter dat we nu 80% van onze energie in programma’s stoppen voor hooguit 20% besparing in de komende 30 jaar. Andersom zou beter zijn. Toch?
Wat te doen?
De transformatie van wijken en buurten gaat niet alleen over energie. De energietransitie zal moeten worden ingevlochten in de kenmerkende sociale, maatschappelijke en fysieke dynamiek van wijken en buurten. De renovatieopgave van zowel de huur- als particuliere voorraad is een gegeven en moet de onderlegger zijn voor de strategie van een Nationale Energie Agenda. Daarmee wordt veel meer waarde gecreëerd dan louter CO2-reductie.
Gemiddeld zal binnen de gebouwde omgeving tot 2050 zo’n 3% per jaar moeten worden bespaard en/of duurzaam opgewekt. Daarbij zijn de volgende twee strategieën te hanteren:
- Een jaarlijkse energiebesparing en/of duurzame opwek van 3% en alle maatregelen die daaraan bijdragen zijn oké;
- Jaarlijks 3% van de gebouwen energieneutraal maken door radicale besparing en decentrale duurzame opwek; de grote sprongen.
Hoever we komen met de eerste strategie laat zich eenvoudig raden. Uit het voorgaande relaas en een simpele som op de achterkant van een sigarendoos wordt snel duidelijk dat we het daarmee niet redden. De drie procent-curve zal al vrij snel een logaritmisch karakter krijgen omdat besparingen op den duur niet meer stapelbaar zijn. We eindigen op hooguit 130 PJ van de eerder genoemde 550 PJ. De tweede strategie kan leiden tot een exponentiële curve waardoor een energieneutrale gebouwde omgeving sneller wordt bereikt dan voorzien. De drang naar energieneutrale gebouwen creëert immers nu al ongekende innovaties binnen een sector die daar nog maar net mee is begonnen. Grote stappen zullen plaatsvinden door de aankoop van renovatieproposities, niet via de inkoop van losse duurzaamheidmaatregelen. De aangeboden proposities zullen niet enkel energetische voordelen hebben. Primair gaat het om andere aspecten die meer in de sfeer van verbetering van woongenot of werkomgeving zitten.
Bewoner bepaalt het succes
De dynamiek van de grote stappen kan niet worden gevat in Maatschappelijke Kosten-Baten Analyses, de MKBA’s. Het is sowieso de vraag of dit uitermate manipuleerbare instrument niet alleen maar de gewenste uitkomst van de initiatiefnemer weerspiegelt; de businesscase van de individuele eigenaar-bewoner wordt hierbij volkomen genegeerd. Terwijl de bewoner domweg het succes bepaalt van de geboden oplossing. Verplichte aansluitingen op warmte of een gedwongen afhankelijkheid van gasgestookte oplossingen zullen alleen maar meer weerstand oproepen bij bewoners. Oplossingen zullen dus voor alle partijen een passende businesscase moeten opleveren. Als die businesscase van de leverancier alleen in stand blijft ten koste van de bewoner en diens toekomstige keuzes worden gemarginaliseerd, dan is de opschalingskans uitermate beperkt.
Als gemeenten of regio’s in de toekomst het energielandschap gaan beheersen, zullen ze dus vooral aandacht moet hebben voor individuele businesscases in plaats van MKBA’s. Op macroniveau bezien zou de circa 20 miljard euro die nu jaarlijks vanuit de gebouwde omgeving naar het energiedomein en de schatkist verdwijnt, voldoende moeten zijn om de investeringen in energiebesparing en alternatieve duurzame bronnen af te dekken. Het is dus veel belangrijker om de juiste condities te creëren waarmee de bewoner een alternatieve keuze heeft om zijn bestaande energierekening in te zetten. Het onaantrekkelijk maken van fossiele brandstoffen door prijsverhoging kan daar onderdeel van uitmaken. Als een gemeente besluit tot het opheffen van een gasinfrastructuur, moet zij de instrumenten hebben om het gebruik hiervan onaantrekkelijk te maken voor de bewoner. Voor de bewoner moeten er weer optimale condities zijn om te kunnen kiezen voor een alternatief. Een leningsstructuur waarbij de bewoner zonder gedoe zijn lening kan overdragen aan een volgende bewoner (objectgebonden lening) zou zo’n effectieve maatregel kunnen zijn. Een succesvolle propositie zal een combinatie zijn van een gewild product met een acceptabele prijs, te koop op een plaats waar men het graag koopt en tegen acceptabel “gedoe” wordt geleverd.
Condities creëren
Kunnen we dan morgen al die grote stappen maken? Nee. De sluitende businesscase voor corporaties komt tot stand door een perfecte aansluiting op de renovatieopgave. Deze vindt veel planmatiger plaats dan die van de particuliere huiseigenaar. Fabrikanten en bouwers zullen dus nog flink aan de bak moeten om de prijzen voor NOM-renovaties te verlagen tot het niveau waar bij de ingreep kan worden ‘geruild’ tegen de waarde van de huidige energierekening. Dat gaat nog zeker 3 jaar duren. Daarnaast zullen de financieringscondities aanwezig moeten zijn om deze slag te kunnen maken. De objectgebonden lening zal daarin een belangrijke rol spelen. Maar ook commerciële verkooppunten, en dus niet de gemeentelijke loketten, zijn essentiële opschalingscomponenten.
Uiteindelijk is zo’n 70% van de woningvoorraad geschikt zijn voor de zogenaamde nul-op-de-meter aanpak. Verpest die niet met kleine stappen waardoor ze onbereikbaar worden voor de grote sprongen. De resterende voorraad zal vooral afhankelijk zijn van externe duurzame bronnen. Denk daarbij vooral aan binnensteden, vooroorlogse bouw, monumenten en ingewikkelde hoogbouwcomplexen.
Jan Willem van de Groep, Energiesprong
Deze bijdrage maakt deel uit van een serie beschouwingen over de transitie naar een aardgasloze economie, van HIER Klimaatbureau.
Van het gas af 1: Leven en werken zonder aardgas
Van het gas af 2: Met beleid naar de aardgasloze wijk
Van het gas af 3: Cold Turkey stoppen met de verslaving aan aardgas