Olivier De Schutter is speciaal rapporteur over het recht op voedsel bij de Verenigde Naties, een mandaat dat in de loop van 2014 eindigt. Eind maart, in Gent, pakte hij uit met de inzichten die hij in die periode verwierf. De grote problemen zijn duidelijk, maar de oplossingen daarvoor ook. De grote omslag in zijn verwachtingen: vergeet de mastodonten. De verandering komt van onderop.
Anders gaan voeden
De Schutter over de problemen: “Sedert de jaren ’50 neemt de agrarische productie toe met gemiddeld 2,4% per jaar. Veel sneller dan de wereldbevolking. Desondanks lijden nog veel mensen honger. Volgens cijfers van de FAO, de Food and Agriculture Organization, gaat het over 842 miljoen mensen. Ik schat evenwel dat het er meer zijn: door discriminatie van vrouwen, door seizoenale honger en doordat de vele armen die zware lichamelijke arbeid verrichten meer nodig hebben dan de 2.400 kilocalorieën per dag die voor die berekening zijn gebruikt. Ik vermoed dat 1,3 miljard mensen honger lijden, waarvan 50% kleinschalige boeren. In dat cijfer zitten dan nog niet zij die voedsel eten van onvoldoende nutritionele kwaliteit. Zo zijn er meer dan twee miljard mensen met een ijzertekort. En veel anderen mankeren zink, vitamine A en C, jodium, …”
“Een ander probleem is de epidemie van zwaarlijvigheid, ook in opkomende economieën. Mensen lijden daardoor sneller aan diabetes, gastrointestinale kankers en dergelijke. Een reden is dat het landbouwbeleid gescheiden is geraakt van het gezondheidsbeleid. Daarbij is te zwaar ingezet op de teelt van gewassen als granen, sojabonen, maïs, rijst, …”
Verspilling
We verspillen teveel voedsel. Van de 4.600 kilocaloriën gewassen die we oogsten, belandt uiteindelijk slechts 2.000 op ons bord. Dat is het gevolg van verliezen na de oogst, bij distributie en in huishoudens. Ook verliezen we een deel van het voedsel als veevoer. Nu neemt de vleesproductie wereldwijd veel sneller toe dan de bevolkingstoename. Vandaag gaat het over 280 miljoen ton per jaar; tegen 2050 zal het zo’n 470 miljoen ton zijn. Dat is onhoudbaar. Vandaag gaat al 80% van de soja en 40% van de maïs naar veevoeder. In die lijn zou tegen 2050 alle graan nodig zijn voor vee. In de EU zouden we eigenlijk slechts een derde van de hoeveelheid vlees van vandaag mogen eten.”
Vijf limieten
Johan Rockström en zijn Stockholm Resilience Center identificeerde, samen met een aantal andere topwetenschappers een aantal zgn. planetaire grenzen die we reeds overschreden.
- De biodiversiteit neemt snel af. Dat is deels de verantwoordelijkheid van de industriële landbouwproductie: monoculturen belonen namelijk uniformiteit.
- Het klimaat verandert. In tropische regio’s zal daardoor de agrarische productie tegen 2080 dalen met 15 à 20%. Wereldwijd zal dit gemiddeld 6% zijn… dat terwijl in dat jaar de wereldbevolking met 33% zal zijn toegenomen! Dat is dan nog het optimistische scenario, want het gaat ervan uit dat de extra CO2 in de atmosfeer sommige gewassen sneller zal doen groeien, wat niet zeker is. De paradox is dat landbouw net bijdraagt tot de klimaatverandering. Officieel staat het in voor 13,5 % van de uitstoot aan broeikasgassen. Maar als je de energie meerekent die nodig is om de kunstmest te maken, om het voedsel te verpakken en te transporteren, en om het lang vers te houden, dan is het verantwoordelijk voor 33 à 35% van de emissies.
- Er is het probleem van de stikstofkringloop. Met het Haber-Bosch procédé halen we per jaar zo’n 120 miljoen ton stikstof uit de atmosfeer om er kunstmest van te maken, terwijl de limiet 35 miljoen ton is. De stikstof vervuilt bodem en water.
- Eigenlijk gaan we ook te ver wat betreft het winnen van fosfor, die eveneens nodig is voor kunstmest. Sommigen zeggen dat we nu reeds piekfosfor hebben bereikt, anderen denken dat dit in 2020 zal zijn. Een alternatief voor fosfor hebben we niet.
- Ook de hoeveelheid zoet water is beperkt -daarvan gaat 70% naar irrigatie. Tegen 2030 zal in vele regio’s 60 tot 80% van de bevolking niet over voldoende zoet water beschikken om aan hun basisbehoefte te voldoen.”
Drie oplossingen
- “We moeten zorgen voor meer agro-ecologie. En dat is geen synoniem van ‘biolandbouw’. Het is niet gelabeld en niet duur. Eigenlijk gaat het over ‘gezond verstand’. Agro-ecologie tracht te begrijpen hoe de natuur werkt. Het probeert de complementariteiten na te bootsen tussen planten -zoals bomen- en dieren. Ik geef een voorbeeld. Industriële landbouw produceert rijst met pesticiden en kunstmest. Maar in Japan zijn er intussen rijstboeren die het anders aanpakken. In het water tussen hun rijstplanten zwemmen vissen, en op het water zwemmen eenden. Ze hebben ingezien dat de eenden insecten eten die anders de rijststengels zouden beschadigen. Ze begrepen dat het bewegen van vissen en eenden zuurstof in het water brengt, wat de groei van de rijst bevordert. Ook bemesten de uitwerpselen van beide soorten de rijst. Het systeem zorgt ervoor dat de boeren meer produceren zónder pesticiden en kunstmest, terwijl hun kosten met 80% zijn gedaald.”
- “Ten tweede moeten we de agrovoedselsystemen herlocaliseren. De voorbije 50 jaar, namelijk, hebben we gebouwd aan zeer lange voedselketens, die de hele wereld bevoorraden. De producenten bevinden zich ver van de consumenten. We investeerden weinig in lokale en regionale markten, terwijl net deze het meest zijn geschikt voor boeren die werken op kleine schaal. Zij moeten concurreren met grote bedrijven die beslag leggen op hun land en water. Gevolg is dat ze vluchten naar slums in de stad. Vandaag wonen daar reeds 1,4 miljard mensen. De stedelijke, openbare diensten komen er onder grote druk te staan. De regeringen kunnen er niets anders doen dan goedkoop voedsel importeren van internationale markten omdat ze er afhankelijk van zijn geworden. Plaatselijke, kleinschalige boeren kunnen namelijk geen deel uitmaken van de internationale markt wegens de standaarden waaraan ze moeten voldoen, de minimumvolumes die ze moeten leveren en omdat ze moeten concurreren met supergoedkoop, geïmporteerd voedsel. Dit, samen met hun bevolkingstoename, zorgt ervoor dat die landen zeer afhankelijk zijn van prijsschommelingen. En dat is niet zonder gevaar. Zo is tussen 1990 en 2008 de prijs voor voedsel in arme landen met 400 à 500% gestegen.”
- “Ten derde moet er een betere sociale bescherming zijn. We hebben een obsessie ontwikkeld voor voedsel dat weinig kost en bereiken dat door boeren minder te betalen, door plantagearbeiders uit te buiten, door subsidies voor landbouwproducten, voor biobrandstof, voor granen,… Met alle sociale en ecologische gevolgen van dien. Ook is het een systeem dat goedkope calorieën levert zonder belang te hechten aan de nutritionele kwaliteiten ervan. Dat moet veranderen. Boeren moeten fatsoenlijke prijzen krijgen voor hun producten, plantagearbeiders een eerlijk loon, en we hebben een sterke sociale bescherming nodig zodat armoede verdwijnt en mensen voldoende en gezonde voeding kunnen kopen.”
Bottom-up
Tijdens het debat merkte de Schutter nog op: “Lang dacht ik dat de verandering zou worden ingezet door een groot, internationaal agentschap, of door grote regeringen. Ik verloor mijn hoop daarin. Reden is dat de actoren die op dat niveau hun veto kunnen stellen, veel te machtig zijn. Maar vanuit de basis naar boven toe kan verandering wél. Denk aan sociale innovaties zoals volkstuinen, campagnes om meer verantwoord te eten, minder voedsel te verspillen en dergelijke. Dat kan lokaal, het kan op niveau van dorp of stad. En het is geen druppel in een glas water want het breidt uit: stad na stad, in steeds meer landen. Ik ben optimistisch: we kunnen de strijd winnen. We creëren alternatieven. De verandering is volop bezig.”
Koen Vandepopuliere
Dit artikel verscheen eerder op Argusactueel.be