Hoe meet je een duurzame economie? De traditionele indicator, het BNP of bruto nationaal product, is daar niet geschikt voor. Daarover zijn velen het inmiddels eens. Ook het Platform DSE (Duurzame en solidaire economie) heeft zich gedurende de laatste decennia vele malen bemoeid met de manier waarop welvaart en welzijn worden gemeten. Die discussie is in steeds meer gremia gevoerd en heeft ook in de politiek weerklank gevonden. Dat heeft er toe geleid dat regering en Kamer besloten over te gaan op een andere manier van meten. Lou Keune doet verslag.
Die andere manier van meten heeft inmiddels beslag gekregen in de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart van het CBS. Die Monitor kan gezien worden als een dashboard van belangrijke gegevens over welvaart. Jaarlijks wordt zo door het CBS gerapporteerd over de ontwikkeling van de verschillende welvaartsgebieden. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de ontwikkeling van de welvaart in Nederland (‘hier en nu’), maar ook naar de samenhang met de gevolgen daarvan voor andere, en met name ontwikkelingslanden (‘elders’), en voor toekomstige generaties (‘later’). Een niet onbelangrijke stap vooruit, althans op gebieden van welvaartsmeting.
Urgente problemen
Toch bleven wij ontevreden met de manier waarop daarmee in de praktijk werd omgegaan. De monitor kreeg veel aandacht en waardering. Maar de doorwerking in het beleid bleef uit, ondanks de voorgenomen plannen om brede welvaart meer te integreren in de beleidscyclus. (Kamerbrief 6 december 2019 van de ministers Wiebes en Hoekstra) En ja, dat nieuwe beleid was nu juist de bedoeling. Het ging en gaat erom dat het beleid verandert in de richting van een eerlijke, duurzame en solidaire economie. Eerst en vooral moeten juist de actuele grootschalige wereldwijde en urgente sociale en ecologische problemen aangepakt worden. Brede Welvaart moet richting gevend worden in dat beleid. En daarvoor moeten dan instrumenten ontwikkeld worden die bijvoorbeeld het begrotingsbeleid helpen veranderen.
Belangrijke beperking
Juist wat dat aangaat is onlangs een niet onbelangrijke stap aangekondigd. In een gezamenlijke brief aan de Tweede Kamer berichten de drie grote nationale planbureaus Centraal Planbureau (CPB), Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat zij het begrip Brede Welvaart en de daaraan verbonden principes, inclusief de onderscheidingen in ‘hier en nu’, ‘later’ en ‘elders’ overnemen. Zij zien het als hun toekomstige taak om instrumenten te ontwikkelen voor de gewenste doorvoering van veranderingen in de beleidsontwikkeling. Daarvoor zal worden gewerkt aan een dashboard van gegevens en instrumentele mogelijkheden.
Nu brengen zij wel een belangrijke beperking aan. Volgens hen is het ondoenlijk om alle gegevens die met de Monitor ontwikkeld zijn te vertalen in beleidsinstrumenten. Daarom stellen zij voor te gaan werken met een ‘kernset’ van indicatoren. Dus niet met alle indicatoren die gebruikt zijn in de Monitor maar met een selectie daarvan. Bovendien is het hun streven te gaan werken met deelsets om drie hoofdgebieden, ook wel domeinen genoemd, te bedienen: het domein economie, het domein sociale en culturele indicatoren, en het domein fysieke leefomgeving. Voor ieder domein geven zij aan op welke indicatoren zij willen koersen.
Klassieke stokpaardjes
Niet toevallig correspondeert deze driedeling in domeinen met het drietal bureaus. Dat komt ook terug in hun verwijzing naar de hoofdrapporten waarmee zij hun bevindingen op dit moment weergeven. Voor het CPB is dat het jaarlijkse rapport Macro-Economische Verkenning, voor het SCP het rapport Sociale Staat van Nederland, en voor het PBL de Balans van de Leefomgeving en het Compendium van de Leefomgeving, de Klimaat- en Energieverkenning (KEV), de Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER), het dashboard Beleidsrelevante Natuurindicatoren en de Monitor Nationale Omgevingsvisie.
Met deze plannen zetten de drie planbureaus een belangrijke stap vooruit. Dat neemt niet weg dat wij er toch moeite mee hebben. Die is gelegen in het verschijnsel dat de drie instellingen ieder hun eigen terrein houden. Daarmee heeft deze indeling een wezenlijke invloed op de manier van indelen en ontwikkelen van de kerndata. Het wordt een schoolvoorbeeld van hoe een indeling in instituten bepaalt hoe je naar de aanpak van de grote maatschappelijke en ecologisch vraagstukken moet kijken. En dat kan zich wreken. Neem het onderwerp economie. Daarvoor komt het CPB met zijn klassieke stokpaardjes: BBP, werkgelegenheid, inkomens, fysiek, kennis en menselijk kapitaalgoederenvoorraad. Dat suggereert dat de andere bureaus niet economische thema’s behandelen.
Onttrokken waarden
Bijvoorbeeld de maatstaf BBP van het CPB. Zoals bekend mag worden verondersteld is deze maatstaf zeer inadequaat om de stand van de economie goed te beschrijven. Het begrip suggereert dat het een beeld geeft van de in een periode gerealiseerde toegevoegde waarden. De makke daarbij is dat daarmee toegevoegde waarden die buiten de geldeconomie worden gerealiseerd, bijvoorbeeld huishoudelijke arbeid en mantelzorg, niet worden meegewogen bij de beleidsbepaling. En dat geldt evenzeer voor allerlei vormen van onttrokken waarden, zoals milieuschades, alleen al omdat ze nog niet met geld gemeten worden. En dat nog los van hoe bepaalde indicatoren geïnterpreteerd zullen worden.
Het kan best zijn dat aan regering en Kamer door het PBL geadviseerd moet worden te streven naar een krimp van het verbruik van sociale en ecologische bronnen, een krimpeconomie dus. Dit botst dan met de traditie van het CPB om een stijging van het BBP als positief te waarderen, en een daling negatief. Deze institutioneel geïnspireerde driedeling kan dus betekenen dat de drie bureaus met tegenstrijdige adviezen komen. Terwijl we juist nu veel meer integraal beleid nodig hebben.
Heldere beleidsvoorbereiding
Daarmee doemt een misschien nog wel gevaarlijker probleem op. Dat is dat de drie bureaus ieder een eigen versie gaan ontwikkelen van de vertaling van het begrip Brede Welvaart, in wat past in hún traditie van het ontwikkelen van inzichten en adviezen. Dat gevaar weerspiegelt zich in de set van deeldata die ieder bureau wil gaan ontwikkelen en vertalen in beleidsinstrumenten. Wat is dan het verband tussen de drie sets van deeldata en de aparte CBS gegevens? Zitten wij straks niet opgescheept met uiteindelijk vier monitoren van Brede Welvaart: van ieder van de drie planbureaus en van het CBS?
Kortom, wij hebben best wel waardering voor dit initiatief van de drie planbureaus. Maar de institutioneel bepaalde indeling in deelsets is een voedingsbodem voor het verder berijden van eigen stokpaardjes in plaats van een heldere, geïntegreerde en gezamenlijke beleidsvoorbereiding.
Lou Keune, mede-oprichter van het Platform DSE, waar dit artikel eerder verscheen.
Met medewerking van John Huige, Jan Juffermans en Gerrit Stegehuis
Lees ook: Monitor brede welvaart, halve waarheid of hele leugen?