‘Overwinningen’ in de strijd tegen giftige stoffen – zoals het feit dat de EU glyfosaat niet opnieuw goedkeurde op 20 mei jongstleden –zijn maar schijnoverwinningen, schrijft Jonathan Latham. Het echte probleem gaat niet over één of twee ‘bad actors’ (zoals de vervuilende chemische stoffen worden genoemd), maar over het hele systeem. Dit systeem waardoor toxische stoffen het milieu vervuilen terwijl we niet weten wat de gevolgen zijn. Het is tijd om onze campagne naar een ander niveau te tillen.
Het verbieden van chemische stoffen als glyfosaat en BPA is niet alleen zinloos, het is zelfs contraproductief. Het leidt af van de veel belangrijkere waarheid, namelijk dat chemische regelgeving ons niet beschermt tegen eventuele schadelijke gevolgen.
Mondjesmaat en pas na lange tijd zijn chemische producenten begonnen met het verwijderen van het hormoonverstorend plastic bisfenol-A (BPA) uit hun producten.
Sunoco (onderdeel van Petronas) verkoopt geen BPA meer voor producten die bedoeld zijn voor kinderen onder de drie jaar. In Frankrijk is BPA verboden in verpakkingsmateriaal van levensmiddelen. In de EU mogen babyflesjes geen BPA meer bevatten.
Deze verboden en productwijzigingen zijn het resultaat van zeer veel wetenschappelijk onderzoek en een aantal intensieve milieucampagnes. Maar in werkelijkheid vormen deze verboden geen overwinningen voor de menselijke gezondheid. Evenmin zijn ze zelfs verliezen voor de chemische industrie.
Om maar iets te noemen: de chemische industrie profiteert nu van de verkoop van hoog geprijsde BPA-vrije producten. Deze zijn meestal gemaakt met de chemische vervanger BPS, die misschien nog wel gevaarlijker is dan BPA volgens recent onderzoek. Maar omdat er veel minder onderzoek is gedaan naar BPS, zal het waarschijnlijk nog jaren duren voordat er voldoende argumenten zijn voor een nieuw verbod.
Maar het echte schandaal van BPA is dat verhalen als dit niet op zichzelf staan. Keer op keer worden synthetische chemicaliën verboden en vervolgens vervangen door andere die even schadelijk zijn of schadelijker.
Neonicotinoïden, chemische constructies die volgens de Internationale Unie voor Natuurbescherming (IUCN) een wereldwijde ecologische catastrofe aan het creëren zijn, zijn de moderne vervangers van organofosfaatpesticiden. Organofosfaten kwamen in de plaats van DDT en de andere organochloorpesticiden die ervoor zorgden dat vele vogelsoorten bijna het loodje legden.
Nu dreigt hetzelfde te gebeuren met glyfosaat – dat niet werd goedgekeurd door de EU deze week. Als de EU dit herbicide verbiedt de komende maanden, grijpen de meeste boeren waarschijnlijk naar een andere fles: 2,4-D, dicamba of glufosinaat (fosfinothricine) bijvoorbeeld.
De ‘complexe illusie’ van de risicobeoordeling
Het probleem is niet glyfosaat, of DDT, of BPA – we moeten het hele systeem uitdagen! Jonathan Latham, PhD
Dus de grote en dringende vraag is: als een verbod op chemische stoffen niet effectief is: Wat moet iedereen die zichzelf en anderen wil beschermen tegen vlamvertragers, pesticiden, herbiciden, endocriene verstoorders, kunststoffen etc doen? Van wie valt hulp te verwachten: de regering, de vervuilers zelf?
Hoe zou een effectieve strategie voor de bescherming van mensen en ecosystemen tegen blootstelling aan giftige stoffen eruit kunnen zien?
- Moet het overkoepelende doel zijn om minder mensen bloot te stellen aan chemische stoffen en/of moeten er minder verkocht worden?
- Of moet het streven zijn om gehele chemische klasses te verbieden?
- Of een verbod op specifieke toepassingen (bijvoorbeeld in eten of in de landbouw)?
- Of op het gebruik van chemicaliën op bepaalde geografische locaties (bijvoorbeeld bij alle scholen)?
- Of zou het beter zijn de huidige regulerende organisaties af te schaffen, zoals de schuldige EPA (Environmental Protection Agency) bijvoorbeeld? En die vervangen door nieuwe of niet?
- Of moet chemische moord een misdaad zijn? Of alle vorige argumenten tegelijk?
- En last, but not least: hoe kunnen deze doelstellingen worden bereikt, gezien de huidige financiële en politiek situatie?
De mythe ontrafeld
De eerste taak van de nieuwe chemische campagne is om de mythes over toxicologie en chemische risicobeoordeling te ontrafelen. Als we dat doen, komen we erachter dat de huidige chemische regelgeving niet werkt.
De belangrijkste reden, die gemakkelijk is aan te tonen, is dat de toxicologische experimenten niets kunnen voorspellen over de veiligheid voor andere (dier)soorten of zelfs voor dezelfde soorten als ze in een andere omgevingen leven of wanneer ze anders eten. Talrijke wetenschappelijke experimenten hebben deze zwakte al aangetoond. De grondslag onder de chemische risicobeoordeling is dus wetenschappelijk ongeldig.
Om deze reden, en om vele andere redenen, is de bescherming die chemische risicobeoordelingen beweren te bieden slechts een schijnwaarheid. Zoals ik zal laten zien, is risicobeoordeling geen realiteit, maar een complexe illusie.
Deze diagnose kan onwaarschijnlijk en deprimerend lijken, maar in plaats daarvan onthult hij juist veelbelovende nieuwe politieke mogelijkheden om de vervuiling te beëindigen en een duurzame wereld te creëren. Want ook in de wereld van de chemische verontreiniging kan de waarheid nu boven tafel komen.
De discussie die daarop volgt hoeft geen onderscheid te maken tussen de effecten op menselijke gezondheid en ecologische systemen. Hoewel deze vaak onder verschillende jurisdicties vallen, zijn in de praktijk de risico’s voor mensen en ecosystemen moeilijk zo niet onmogelijk te onderscheiden. De kennis die is opgebouwd rondom de toxicologie van BPA, die wetenschappelijk zeer goed onderbouwd is, vormt hiervoor een uitstekend uitgangspunt.
De ene chemische stof in plaats van de andere
Het vervangen van de ene chemische stof voor de andere, waarbij het substituut later even gevaarlijk blijkt te zijn, is geen nieuw verhaal. Inderdaad, een groot deel van de chemische stoffen waartegen milieuactivisten zich vandaag de dag verzetten (zoals Monsanto’s best verkopende herbicide Roundup) wordt nog steeds door veel mensen in de chemische industrie beschouwd als ‘nieuwer’ en ‘veiliger’ substituut voor chemische stoffen (zoals 2,4 en 5-T) die niet meer op grote schaal worden gebruikt.
Dus, toen de EU het herbicide atrazine verbood, verving Syngenta het door terbuthylazine. Terbuthylazine is volgens onderzoeker Tyrone Hayes van de Universiteit van Californië chemisch zeer vergelijkbaar met atrazine en lijkt vergelijkbare ecologische en gezondheidseffecten te hebben.
De chemische stof diacetyl werd verplicht uit de markt gehaald doordat dit middel een ‘popcorn long’ veroorzaakte. Het is grotendeels vervangen door dimeren en trimeren van dezelfde chemische stof. Helaas is de veiligheid van deze multimeren hoogst twijfelachtig, aangezien ze waarschijnlijk bij gebruik afbreken in diacetyl.
‘Bad actors’: de verdediging van de rotte appel in de toxicologie
BPA is waarschijnlijk de klassieker binnen het verhaal van ‘het vervangen van de ene chemische stof door de andere’. Milieuorganisaties zijn hier waarschijnlijk mede debet aan door bepaalde chemicaliën aan te wijzen als rotte appels. Sommige chemische stoffen worden zelfs expliciet genoemd als ‘bad actors’. Deze terminologie suggereert dat de methoden en de instituten die de veiligheid onderzoeken van chemische stoffen geen schuld hebben.
Het probleem van de vervuiling toekennen aan een paar ‘bad actor’-chemicaliën klopt niet. Sommige chemische systemen zijn in eerste instantie goedgekeurd, maar zijn later verboden of beperkt in gebruik (altijd onder publieke druk): atrazine, endosulfan, Roundup (glyfosaat), lindaan, methylbromide, methyljodide, 2,4,5-T, chloorpyrifos, DDT etc.
Veel andere chemicaliën worden verdacht van schadelijke gevolgen, maar tot nu toe is er geen omvangrijk en overtuigend onafhankelijk wetenschappelijk bewijs. En dan zijn er natuurlijk nog de chemische klassen die in zijn geheel als ‘bad actor’ worden beschouwd: de organofosfaatpesticiden, PCBs, organochloorpesticiden, chloorfluorkoolstoffen, neonicotinoïden, ftalaten, brandvertragers, perfluorverbindingen, en ga zo maar door. Hoeveel ‘bad actors’ hebben we nodig voordat we hele show aflassen?
De technische beperkingen van de risicobeoordeling
Een alternatieve manier om de regelgeving op resultaat te beoordelen, is een directe analyse en beoordeling van hun interne logica en nauwkeurigheid. We kunnen ons bijvoorbeeld afvragen wat bekend is over de technische beperkingen van de toxicologie en de algemene wetenschappelijke nauwkeurigheid van chemische risicobeoordeling.
En vervolgens kan aandacht worden besteed aan de sociale en institutionele praktijken van chemische regelgeving. Worden chemische risicobeoordelingen bijvoorbeeld uitgevoerd door bevoegde instellingen met goede bedoelingen? De technische beperkingen van de chemische risicobeoordelingen worden zelden in detail besproken (maar zie Buonsante et al., 2014).
Een standaard toxicologisch onderzoek bestaat uit de toediening van chemicaliën (meestal orale voeding) aan gedefinieerde organismen (meestal ratten of muizen). Deze testorganismen zijn van een bepaalde leeftijd en krijgen gestandaardiseerde voeding. De resultaten worden geëxtrapoleerd naar andere doses, andere leeftijdsgroepen en andere omgevingen. Dergelijke experimenten worden gebruikt om schattingen van de schade te maken. Samen met schattingen van de blootstelling vormen ze de essentie van chemische risicobeoordeling. Als specifieke chemicaliën worden aangemerkt als ‘belangrijk’, kunnen andere technieken worden toegepast. Dat zijn bijvoorbeeld epidemiologie, celkweek experimenten of biologische modellen. Maar de basis van de risicobeoordeling is altijd de schatting van de blootstelling en de raming van de schade.
Om te zeggen dat beide schattingen gevoelig zijn voor fouten, is een understatement.
Samenvattend is het proces van chemische risicobeoordeling gebaseerd op het schatten van de blootstelling en de potentiële schade door één of een paar eenvoudige laboratoriumexperimenten te extrapoleren. De geschatte resultaten zijn erg onzeker. In veel gevallen zijn de resultaten uitgebreid bekritiseerd en is zelfs aangetoond dat ze ofwel twijfelachtig of onwaarschijnlijk zijn (Chandrasekera en Pippin, 2013).
Ondanks dat blijft extrapoleren nog steeds de norm, hoewel we weten dat fouten zich juist vermeerderen door deze methode. Het alternatief is namelijk om daadwerkelijk de verschillende soorten met verschillende mengsels en onder verschillende omstandigheden te meten. Gezien de uitdagingen die dat met zich meebrengt, is de voortdurende afhankelijkheid van simplistische aannames begrijpelijk.
Naast de technische problemen, is er ook het probleem dat de wetenschappers die het onderzoek doen vaak financiële (en andere) belangenconflicten hebben. Conflicten die, weten we, invloed hebben op het onderzoek en de risicobeoordeling (bijv Lesser et al., 2007).
En chemische regelgeving wordt opgesteld door een relatief klein aantal regelgevende overheids- of ‘onafhankelijke’ organisaties. De Environmental Protection Agency (EPA) in de Verenigde Staten is daarvan het meest prominente en geïmiteerde voorbeeld. De EPA heeft een verscheidenheid aan institutionele en procedurele gebreken die voorkomen dat ze een effectieve toezichthouder zijn.
Hun bekendste gebrek is waarschijnlijk dat chemische bedrijven uit eigenbelang experimenten uit kunnen voeren, waarna ze de gegevens aanbieden voor een risicobeoordeling. De EPA vat alleen de resultaten samen en liegt er zelfs over.
Het lijkt dus duidelijk dat losse chemische stoffen benoemen als ‘bad actor’ geen goed idee is. De risicobeoordelingen van de chemische stoffen zelf zijn het probleem. Zo kunnen we perfect verklaren waarom erkende chemische stoffen rode vlaggen verzamelen als ze daadwerkelijk wetenschappelijk onderzocht worden. Maar ook waarom de stoffen die ze vervangen niet minder schadelijk zijn.
Specifieke chemicaliën zoals glyfosaat en BPA zijn slechts de boodschappers en ze één voor één afschieten is niet alleen zinloos, het is contraproductief. Het leidt af en doet afbreuk aan de oneindig veel belangrijkere waarheid: de instellingen, de methoden, en daarmee het gehele toezicht op de chemische regelgeving doet niet wat het beweert te doen: ons beschermen tegen schade. Het is dit systeem dat moet verdwijnen.