Steeds meer mensen en organisaties raken er van overtuigd dat we met MVO, maatschappelijk verantwoord ondernemen, geen duurzaamheid bereiken. En dat onze overheid dat ook niet wil, getuige haar terughoudendheid als het om regelgeving gaat. Regelgeving, waar bij herhaling door het bedrijfsleven om wordt gevraagd.
Even leek het er op dat die regelgeving tot stand zou komen. Inmiddels tien jaar geleden kondigde de Nederlandse overheid met veel bravoure aan dat in 2010 alle overheidsinstellingen duurzaam zouden gaan inkopen. Die zelfde overheid verwaterde vervolgens de criteria voor duurzaamheid met als gevolg dat bijna alle aanbieders duurzaam konden worden genoemd en er uiteindelijk nauwelijks iets veranderde.
In die zelfde periode nam DSM als onderneming het initiatief om speculatie met aandelen tegen te gaan. Het bedrijf wilde haar aandeelhouders stimuleren om aandelen langer in bezit te houden om zo een loyaliteitsdividend te verdienen. Maar het initiatief werd door de rechter naar de prullenbak verwezen.
En het is al 15 jaar geleden, in maart 2003, nog vóór de oprichting van MVO Nederland, dat Ans Kolk haar proefschrift verdedigde waarin ze het einde van MVO aankondigde. Volgens haar werkt het Nederlandse beleid niet, omdat het wet- en regelgeving gericht op duurzaamheid afwijst, vrijwilligheid benadrukt en vooral de nadruk legt op zogenaamde ‘win-win’ mogelijkheden. Dat argument wordt na al die tijd nog steeds door Den Haag gebruikt. Kolk noemde MVO een containerbegrip dat ondoorzichtig is en dat de invoering van daadwerkelijk maatschappelijk relevant ondernemen in de weg staat. Want ‘de benadering van MVO belemmert het serieus nadenken over allerlei moeilijke maatschappelijke en ethische vraagstukken waarmee ondernemingen te maken hebben, en waarvoor niet direct eenvoudige ‘win-win’ oplossingen zijn’.
Kolk pleitte voor een alternatieve, geïntegreerde bedrijfskundige benadering van ‘duurzaam (sustainable) management’. En economen als Kate Raworth met haar model van de donut economie geven daar opnieuw de urgentie van aan.
Duurzaam remmende markt
De overheid wil geen harde normen stellen en de rechter fluit bedrijven die vooruit willen terug. Maar wanneer je duurzaamheid aan de markt over laat, werkt dat ook, misschien wel juist, remmend op duurzaamheid. Bedrijven die als eerste de groene lat hoger leggen moeten daarvoor investeren. Dat vertaalt zich in een hogere kostprijs. Wanneer die kosten niet onmiddellijk worden doorberekend aan de afnemers gaat de (financiële) winst omlaag en gaan de aandeelhouders piepen. Managers die voor de muziek uitlopen en te weinig winst genereren lopen zo het risico om vervangen te worden.
Dat effect wordt nog versterkt wanneer de hele keten in de duurzaamheid wordt betrokken; dat gebeurde tot nog toe dan ook nauwelijks. Instortende textielfabrieken aan de andere kant van de wereld zijn het trieste voorbeeld van de gevolgen van ondernemers- en consumentengedrag dat zich alleen maar door de laagste prijs laat sturen.
Gebrek aan normen
Peter Fleming en Marc Jones spreken zich in hun boek, The End of Corporate Social Responsibility, scherp uit over het gebrek aan duidelijke normen in MVO: ‘De meeste MVO-activiteiten zijn gericht op het verwerven van de steun van consumenten en werknemers, waarmee de agenda van exploitatie en kolonisering door de onderneming wordt voortgezet. Ondernemingen blijven zich richten op maximaliseren van (financiële) winst en gebruiken MVO als een ideologisch instrument om hier mee door te kunnen gaan.’
Dat veel bedrijven MVO niet echt serieus nemen valt ook af te leiden uit de samenstelling van het managementteam. In hoeveel bedrijven maakt een MVO manager met steekhoudende bevoegdheden daar deel van uit? Een andere indicatie is het aantal bedrijven dat jaarlijks een duurzaamheidrapport publiceert: nog geen 10% van de grote bedrijven in Europa doet dat volgens de Europese Commissie; bij het MKB zijn het er nog (veel) minder.
Ook vanuit Brussel valt weinig steun te verwachten voor duurzame regelgeving: daar worden de plannen om veel meer bedrijven te verplichten om jaarlijks een duurzaamheidverslag te publiceren vakkundig vertraagd door de verschillende belangengroepen, met de vertegenwoordigers van het Duitse bedrijfsleven voorop. Dat zou te duur worden voor de bedrijven. Overigens is in die voornemens nog steeds geen ketenrapportage opgenomen.
In recente rapporten van KPMG en Robeco-SAM wordt de vooruitgang bewierookt, die volgens de onderzoekers wordt geboekt op gebied van duurzaamheidrapportage wereldwijd. 71% van 4100 onderzochte bedrijven publiceerden in 2013 een duurzaamheidverslag. Welke bedrijven werden onderzocht? Volgens KPMG, de uitvoerder van het onderzoek, de 100 grootste bedrijven in elk deelnemend land. In het Robeco-rapport wordt de lijst als de ‘top-100’ bedrijven per land benoemd (criteria worden niet genoemd) en de website van een MVO-tijdschrift maakt er vervolgens de bedrijven van die de 100 beste ondernemingen van hun land representeren.
0,006 procent
Wat betekent dat concreet? Nederland telde in 2013 ongeveer 1.165.000 ondernemingen. Op de site Duurzaamheidsverslag.nl tellen we 71 gepubliceerde verslagen. Dat is precies het gemiddelde uit het onderzoek. En dat is 0,006% van het totale bedrijfsleven. Zelfs als het werkelijke aantal uitgebrachte rapporten een factor 100 hoger ligt ( wat onwaarschijnlijk is, want kleine bedrijven rapporteren niet of nauwelijks ) praten we nog maar over een minuscuul deel van het bedrijfsleven dat transparantie biedt over haar duurzaamheid.
Over de waarde van duurzaamheidverslagen die wel verschijnen en de criteria waarop die zijn gebaseerd valt ook nog wel wat af te dingen. Want kennelijk is zelfs een casino in staat om met zijn duurzaamheidverslag binnen de GRI G4 richtlijnen te blijven, nota bene met bedreigde blauwvin tonijn op de menukaart.
Nu is dit voorbeeld extreem, maar in het rapport van KPMG valt ook te lezen dat maar 5% van de duurzaamheidverslagen vermeldt hoe groot het ondernemingsrisico (voor de ondernemingen zelf en voor de maatschappij) is als gevolg van abrupte sociale of ecologische verandering (dat kunnen ook rampen zijn). Slechts 40% neemt de duurzaamheid van haar toeleveranciers en afnemers mee. En maar 10% geeft inzicht in de duurzaamheid van het beloningssysteem voor management en medewerkers.
De kritiek op MVO zwelt aan. Jan Rotmans noemde MVO al jaren geleden oubollig. Brandon May noemt het een ‘jargon-filled parody’ van een gemeenschap van elkaar onderling ophemelende, zelfbevestigende en op zichzelf gerichte bedrijven, die daarin alleen nog worden overtroefd door het Vaticaan. Leuk binnen de eigen club, maar de buitenwereld merkt er niet veel van.
MVO gaat zo niet leiden tot de duurzame samenleving die we zo hard nodig hebben; dat wordt voor steeds meer mensen duidelijk.
Hoe verder?
Paradoxaal genoeg is het waarschijnlijk de markt die uiteindelijk echte duurzaamheid gaat afdwingen, zowel in het bedrijfsleven als in de maatschappij. Dat gaat niet zonder gevolgen: doordat overheden duurzaamheid in een te vroeg stadium aan de markt hebben overgelaten, veelal onder druk van grote ondernemingen, is een enorme vertraging in de ontwikkeling van duurzaam ondernemen ontstaan en daarmee een omvangrijke kapitaalvernietiging. De recente economische en financiële crises waren daarvan de zichtbare gevolgen. En ook de gevolgen van klimaatverandering vallen onder die noemer. Met het tijdig stellen van wettelijke grenzen aan ondernemers- en consumentengedrag was waarschijnlijk veel ellende voorkomen.
Inmiddels zie je ook dat bedrijven die werkelijk duurzaam opereren een concurrentievoordeel gaan krijgen. Dat zijn vooral bedrijven die, in de termen van Ans Kolk, duurzaamheid integraal benaderen. Het zijn de bedrijven die concrete doelen stellen aan hun resultaten op maatschappelijk, ecologisch, sociaal en economisch gebied. En die bereid zijn om die doelen steeds scherper te stellen ten behoeve van het voortbestaan van zichzelf en van de menselijke soort.
Alleen met die integrale, inclusieve aanpak kunnen we met succes de transitie maken naar een volledig groene samenleving. “Je bent duurzaam of je bent het niet. Groen wordt de norm. Ben je dat niet dan besta je niet meer”, zegt Jan Rotmans.
Maatschappelijk relevant ondernemen
Langs dat transitiepad naar een nieuwe economie zie je nieuwe termen ontstaan: we zijn gaan praten over circulaire economie en over biobased. Over het upcyclen van grondstoffen. Dat zijn allemaal onderdelen van het grotere proces dat we in samenhang moeten blijven benaderen. En waarvoor we concrete doelen en randvoorwaarden moeten stellen, die ondernemen maatschappelijk relevant maken. Want een circulaire economie waarin grondstoffen worden teruggewonnen met fossiele energie kan makkelijk tot tegenovergestelde en perverse effecten leiden. Voor biobased productie van plastics waarbij de zelfde giftige stoffen worden geproduceerd als bij plastic uit fossiel, of die concurreert met de voedselketen, geldt het zelfde.
Tegelijkertijd zullen we begrippen als economische groei en winst opnieuw moeten definiëren. Materiële groei staat nu eenmaal op gespannen voet met een circulaire economie en met duurzaamheid. Winst kun je ook op andere gebieden behalen dan alleen in geld, in meervoudige waarde. En of de vennootschap nou zo’n goede rechtsvorm is (want wie is er uiteindelijk verantwoordelijk als het mis gaat?) als basis voor een duurzame economie is een vraag die ook nog wel een discussie waard is.
Vooralsnog zal iedere ondernemer zijn normen en doelen zelf moeten stellen. Van de overheid valt nog steeds te weinig steun te verwachten. Wie zijn processen het meest duurzaam uitvoert en zijn meervoudige waarde meet en zichtbaar maakt zal de transitie het snelste maken. Slimme ondernemers zoeken elkaar daarbij op en leren van elkaar. Hun partners zoeken ze dichtbij, in de keten en bij partijen die daarbij concreet belang hebben. De transitie wordt een proces van onderop, van lokaal en vooral van samen. Van scherpe groene doelstellingen, een brede maatschappelijke waardepropositie en eerlijk gedeeld resultaat.
Misschien leidt het einde van MVO uiteindelijk toch nog tot een kansrijk nieuw begin. In elk geval is de transitie naar een nieuwe economie nu echt begonnen.
Peter van Vliet
PS: ik schreef de eerste versie van dit artikel in februari 2014. Bij herlezen bleek het nog niets aan actualiteit te hebben ingeboet, integendeel. Daarom bied ik het graag nogmaals aan.