In 2013 is het aandeel huishoudens en personen onder de armoedegrens toegenomen. In 2011 en 2012 was dit ook het geval. Ramingen wijzen op een lichte daling in 2014 en 2015. Ook de langdurige armoede liep in 2013 op.
De armoede is het hoogst bij eenoudergezinnen, alleenstaanden tot 65 jaar, niet-westerse huishoudens, bijstandsontvangers en kinderen. Bij al deze groepen was sprake van een verdere verslechtering van de inkomenspositie ten opzichte van 2012.
Armoede concentreert zich in de grote steden. De postcodegebieden met de meeste armoede liggen in Leeuwarden en Den Haag.
Dit zijn enkele conclusies uit het vandaag verschenen Armoedesignalement 2014. In het rapport geven onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een zo actueel mogelijk beeld van de omvang, ontwikkeling en karakteristieken van armoede in Nederland.
Het Armoedesignalement 2014 is het vijfde jaarrapport in een informatiereeks over armoede, die door het SCP en het CBS gezamenlijk wordt uitgebracht.
Vind jij goede en onafhankelijke informatie over een duurzame en klimaatveilige toekomst belangrijk? En helpt Duurzaamnieuws.nl je daarmee? Help ons dan als ondersteunend lid. Dank je wel.
Liever eerst een tijdje volgen? Meld je dan aan voor de gratis nieuwsbrief.
Armoedegrenzen
Net als in eerdere jaren worden de omvang en verspreiding van armoede in het Armoedesignalement 2014 afgemeten aan twee inkomensindicatoren. Het SCP bespreekt armoede op grond van het niet-veel-maar-toereikendcriterium. Dit normbedrag is gebaseerd op de minimaal vereiste uitgaven voor voedsel, kleding, wonen en sociale participatie. Het SCP kijkt voornamelijk naar de armoede van individuele personen. Het CBS beschrijft de kans op armoede aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze grens vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks alleen aangepast voor de prijsontwikkeling. Het CBS beschrijft vooral de kans op armoede onder huishoudens.
Gegevens
Voor het vaststellen van de omvang van armoede is vooral gebruik gemaakt van het Inkomenspanelonderzoek van het CBS. De meest recente cijfers lopen tot en met 2013. Het SCP heeft daarnaast met een rekenmodel de omvang van armoede in 2014 en 2015 geraamd. Bijlagen B en C geven een overzicht van de ontwikkeling van armoede in de periode 2000-2015.
Meer mensen onder de armoedegrens in 2013
De economische crisis die eind 2008 begon werkt de laatste jaren sterk door in de armoedecijfers. In 2013 hadden 1,255 miljoen mensen een inkomen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (7,9 procent van de bevolking). Sinds 2007 kwamen er 412.000 arme personen bij. In aantallen was de armoede sinds het midden van de jaren tachtig niet eerder zo hoog. In procenten is de top van 1985 en 1994 vanwege de bevolkingsgroei echter nog niet bereikt.
Afgemeten aan de lage-inkomensgrens hadden 726 duizend huishoudens (10,3 procent van alle huishoudens) in 2013 kans op armoede. Daarmee is het aantal huishoudens met een laag inkomen ten opzichte van 2012 met 70.000 gestegen, een groei van één procentpunt. In totaal moesten ruim 1,4 miljoen mensen in 2013 rondkomen van een laag inkomen.
Lichte daling verwacht
Naar verwachting daalt de armoede in 2014 en 2015 licht. Al lijkt de negatieve invloed van de economische crisis daarmee voorbij, het cijfer blijft volgens beide grenzen hoog. Volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium daalt het aantal armen in 2014 naar verwachting met 49 duizend personen, tot 1,206 miljoen (7,6%). In 2015 zal dit vermoedelijk met 11 duizend mensen afnemen. Er zijn dan 1,195 miljoen armen (7,5%), en dat ligt nog boven het peil van 2012.
Op basis van de lage-inkomensgrens daalt in 2014 het aantal huishoudens met kans op armoede naar verwachting licht naar 722 duizend (10,2%). De raming voor 2015 wijst op een verdere, lichte afname naar 720 huishoudens met een laag inkomen (10,1%).
Langdurige armoede eveneens toegenomen
Ruim 190.000 huishoudens hadden in 2013 al ten minste vier jaar achtereen een laag inkomen. Dit waren er 23.000 meer dan in 2012. Het percentage huishoudens met kans op langdurige armoede maakte hierdoor de sterkste stijging door sinds de economische crisis en steeg van 2,6% in 2012 tot 3,0% in 2013. Ruim de helft van deze huishoudens is aangewezen op een bijstandsuitkering. Ondanks deze negatieve ontwikkeling is het percentage huishoudens met kans op langdurige armoede nog steeds lager dan in de beginjaren van deze eeuw toen het aandeel ruim boven de 4% uitkwam.
Afgemeten aan het niet-veel-maar-toereikendcriterium nam de langdurige armoede in 2013 eveneens toe, van 2,5 procent naar 2,9 procent van alle mensen.
Armoede bij risicogroepen verder toegenomen
Bij alle groepen die van oudsher al kampen met een hoog risico op armoede nam het aandeel huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2013 verder toe. Bij huishoudens die voornamelijk bijstand ontvingen, liep het percentage met een inkomen onder de lage-inkomensgrens op van 74% in 2012 naar 78% in 2013; bij eenoudergezinnen van 29% naar bijna 34%; bij alleenstaanden tot 65 jaar van 20% naar ruim 22%; en bij niet-westerse huishoudens van bijna 29% naar bijna 32%. Binnen deze laatste groep was het aandeel met een laag inkomen voor de tweede generatie aanmerkelijk kleiner dan voor de eerste generatie (23% tegen 33%). Bij alle risicogroepen is in 2013 ook het aandeel met langdurig een laag inkomen sterker dan gemiddeld gestegen.
Op basis van het niet-veel-maar-toereikendcriterium is het armoedepercentage in 2013 eveneens het hoogst bij bijstandsontvangers (47 procent), alleenstaande moeders (25 procent) en migranten (uit Turkije: 20 procent; uit Marokko: 23 procent).
Armoede bij ouderen gestegen, maar nog steeds laag
Ook bij oudere huishoudens is het aandeel met een inkomen onder de lage-inkomensgrens de laatste jaren toegenomen. Bij paren ouder dan 65 jaar liep het aandeel verder op tot 2,6% in 2013, en bij alleenstaande ouderen steeg het tot 6,4%. Beide percentages liggen ruimschoots beneden het gemiddelde.
Ook volgens het niet-veel-maar-toereikendcriterium is de armoede onder ouderen verder toegenomen. In 2013 kwam het aandeel arme ouderen uit op 3,1% (87.000). Maar ook dat percentage is aanzienlijk lager dan gemiddeld. De nog steeds gunstige positie van ouderen komt vooral door de AOW; ook zonder aanvullend pensioen is die vaak voldoende om niet in armoede te belanden.
Werkende armen
Op basis van het niet-veel-maar-toereikendcriterium waren er in 2013 356 duizend werkende armen. Daaronder waren 166 duizend zelfstandige ondernemers, zowel met als zonder personeel. Bij zelfstandigen ligt het armoedepercentage (13%) veel hoger dan bij mensen in loondienst (3%).
Veel armoede onder kinderen
In 2013 was één op de drie armen jonger dan 18 jaar: 400.000 kinderen verkeerden toen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium (12% van alle 0-17-jarigen). Sinds 2007 is het aantal arme kinderen met 124.000 gestegen. Driekwart van de arme kinderen is jonger dan 12 jaar. Twee derde van de arme kinderen heeft werkende ouders, met een verhoogd risico als die als zelfstandige werken (14%). Het armoederisico van kinderen is ook hoog als ze in een gezin wonen met drie of meer kinderen (16% als ze bij twee ouders wonen, 60% bij eenoudergezinnen). Eén op de drie kinderen van Marokkaanse komaf verblijft in een arm gezin.
Druk woonkosten groot bij huishoudens met een laag inkomen
In 2012 waren huishoudens met een laag inkomen 37% van hun beschikbare budget kwijt aan huisvesting, water en energie. Bij huishoudens met een hoger inkomen was dat met 27% aanmerkelijk minder. Net als in 2011 en 2012 vormden ook in 2013 de woonkosten voor bijna één op de drie huishoudens met een laag inkomen naar eigen zeggen een zware financiële last. Ook werden vergelijkbaar als in de voorgaande jaren door 12% betalingsachterstanden in huur of hypotheek gemeld. Bij huishoudens met een inkomen boven de lage-inkomensgrens was dit 4%.
Vertrouwen in verbetering eigen inkomenspositie toegenomen
In 2014 is het aandeel huishoudens met weinig inkomen dat aangeeft schulden te moeten maken, niet meer verder toegenomen (7,8%). Ook hebben deze huishoudens substantieel vaker dan voorheen vertrouwen in de verbetering van de eigen financiële situatie (13,9% in 2014 tegen 9,1% in 2013). Daarmee zijn deze meest recente gegevens over de inschatting van de eigen financiële situatie geheel in lijn met de geraamde lichte dalingen in de armoedepercentages in 2014 en 2015.
Armoedeproblematiek bovengemiddeld in de drie grote steden en in postcodegebieden in Leeuwarden, Den Haag en Rotterdam
In 2012 bevond bijna een kwart van alle huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens zich in één van de vier grote steden. Vooral in Rotterdam (17,2%), Amsterdam (17,0%) en Den Haag (16,1%) was het aandeel huishoudens met een laag inkomen hoog. Naast deze drie gemeenten staan in de top 10 onder meer ook Groningen – met 16,3% op de derde plek – en de Zuid-Limburgse gemeenten Vaals (15,2%) en Heerlen (14,6%). Ook op het vlak van langdurige armoede beten Amsterdam (6,2%) gevolgd door Rotterdam (6,0%) en Groningen (5,6%) de spits af. In zowel Vaals als Heerlen had 4,9% van de huishoudens al ten minste vier jaar achtereen een laag inkomen.
Op basis van het niet-veel-maar-toereikendcriterium was het armoedepercentage in 2012 het hoogst in de drie grootste steden. Ook hier is het verschil tussen Amsterdam (13,2%) en Rotterdam (13,0%) klein, gevolgd door Den Haag (12,7%) en Groningen (10,8%). Van de twintig armste postcodegebieden liggen er negen in Rotterdam. Net als in de vorige editie van het Armoedesignalement bevond het postcodegebied met het hoogste armoedepercentage zich in 2012 in Leeuwarden (PC 8924, Heechterp-Schieringen: 28,8%). De Schilderswijk-West in Den Haag had het op één na hoogste armoedepercentage, maar telde wel het grootste aantal armen van Nederland (PC 2525: 26,8%, 4000 arme mensen).