Sinds de jaren 80 ligt ‘de werknemer’ onder vuur: de lonen bleven achter, de werkzekerheid werd steeds meer bedreigd en de ongelijkheid nam toe. En dan moesten de robots nog komen die massaal banen over zouden nemen.
Maar het tij lijkt, in ieder geval op papier, deels te keren. Neem bijvoorbeeld het minimumloon; zelfs de VVD wil het nu verhogen. Na veertig jaar krijgt de werknemer wellicht de wind weer mee.
En er is ook een aantal goede redenen om vol op het belang van werkenden in te zetten als weg naar een samenleving waarin iedereen ook écht meetelt en waar het realiseren van een duurzaam perspectief makkelijker wordt.
Veertig jaar achtergesteld
Tot eind jaren zeventig waren beroepen in de collectieve sector, zoals bijvoorbeeld onderwijzer, best goed betaald. En was het ook een sector waarin mensen graag wilden werken. De erosie van de kwaliteit van arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden vanaf begin jaren tachtig heeft ervoor gezorgd dat dit beeld in de afgelopen decennia drastisch is veranderd. Je moet wel heel veel van je vak houden om alle ontberingen te weerstaan. Gelukkig zijn er nog genoeg mensen die met een applaus genoegen nemen als de werkdruk hoog is, in plaats van een hogere beloning.
Hetzelfde geldt voor veel werknemers in de marktsector. We moeten vaststellen dat niet ‘het midden’, zoals veel politici denken, is verdwenen, maar dat de onderkant deels is weggezakt. Voor velen is één baan(-tje) niet meer genoeg, terwijl aan de bovenkant de ongelijkheid groter is geworden. De meest vermogende ‘1%’ is al lang en breed uit zicht verdwenen in welke discussie over gelijkheid dan ook, rustig genietend in een genoeglijk oord met het geld veilig weggezet in een ander belastingvriendelijk paradijs. Daarbij komt de toegenomen ongelijkheid in werkzekerheid tussen vaste-diensters en zzp’ers.
De afgelopen jaren is daar dan ook nog de grote bedreiging van de automatisering bij gekomen. De effecten daarvan op de ‘platformisering’ van de economie zijn al zichtbaar. Dit fenomeen, bijvoorbeeld klussers die afhankelijk zijn van een (positieve) rating van gebruikers, vergroot de baanonzekerheid en verkleint de beloning. De volgende stap is mogelijk dat kunstmatige intelligentie een heleboel banen van zowel hoog- als laagopgeleiden overneemt, zolang het werk maar in algoritmes te vangen is. Baanzekerheid is dan plotseling heel wat belangrijker dan een hoger loon.
Tot zover niets nieuws. Tientallen rapporten zijn er op na te slaan. En dit is ook niet uitsluitend het verhaal van Nederland. Het Duitse exportwonder drijft op goedkope arbeid; aan het begin van deze eeuw werden daar de lonen aanzienlijk verlaagd. De Britse en Amerikaanse economieën gaan daar nog een stapje verder in en voor Zuid-Europa geldt eenzelfde verhaal, alleen dan met een aanzienlijk hogere werkloosheid en een groter aandeel van informele arbeid.
Keerpunt bereikt
Als de nood maar hoog genoeg is, komt het keerpunt vanzelf een keer. Het lijkt erop dat we nu bij zo’n keerpunt zijn aangekomen. De gele hesjes – inmiddels een pre-coronarelikwie – gaven daarbij de opmaat om duidelijk te maken dat er echt wel een probleem is met sociale gelijkheid. Discussie over reddingsoperaties van het grootbedrijf, zzp’ers die hun hoofd niet boven water konden houden, de komende vergrijzing waardoor arbeid schaarser gaat worden én een draai in de economische wetenschap deden het afgelopen jaar de rest.
Met name dat laatste blijkt doorslaggevend voor enkele partijen. Zowel de negatieve effecten van verhogen van het minimumloon als de positieve effecten van loonmatiging op de werkgelegenheid worden steeds meer in twijfel getrokken. De economische redenering hierachter was namelijk nogal simpel: lagere beloning voor arbeid maakt de ‘factor’ arbeid in een land aantrekkelijker ten opzichte van arbeid uit andere landen en ten opzichte van andere productiefactoren (kapitaal), waardoor er meer banen komen.
In werkelijkheid blijkt het gelukkig helemaal niet zo simpel te zijn. Het positieve effect (goedkope arbeid) gaat ook samen met een negatief effect: minder investeringen in productiviteitsverhogende maatregelen, wat dit eigenlijk tot een ‘lagelonenland’-strategie naar een weinig innoverende economie maakt, zoals emeritus hoogleraar Alfred Kleinknecht al decennialang roept. Dezelfde ‘factor arbeid’ zijn echter ook degenen die geacht worden de geproduceerde spullen te kopen. En laten we vooral niet vergeten dat het ook levende wezens zijn, die behoefte hebben aan zekerheid en een inkomen waar je op een goede en gezonde manier van kan leven. Uiteindelijk wordt de gehele samenleving daar beter van.
Nieuw beleid voor een duurzamer toekomst
En nu, in coronatijd, komt alles samen. Hogere beloning per uur staat nu op de agenda, ook in de zorg en in het onderwijs. Meer baanzekerheid ook met een hervorming van de arbeidsmarkt. Daar is nu behoefte aan.
Het is ook een toekomstgerichte strategie: mensen meer belonen en onzekerheid reduceren maakt een samenleving als geheel toekomstbestendiger. We kunnen het dan ook met een geruster hart over de energietransitie hebben omdat die voor velen dan veel minder bedreigend is. Dit is ook de manier om de kwetsbaarheden van de collectieve sector te ondervangen: door mensen beter te betalen, meer te waarderen, kan de kwaliteit van de collectieve sector worden verbeterd. Corona heeft wel bewezen hoe belangrijk dat is.
Ook is het een strategie om het post-coronaherstel te versnellen: meer mensen die geld uitgeven. En ook is dit, samen met een verschuiving van de belasting op arbeid naar een op vervuilende activiteiten, dé manier om gelijk de structuur van de economie te verduurzamen.
In een jaar waarin tientallen miljarden zijn uitgegeven om het ‘oude’ systeem te redden, lijkt me een beroep op de kosten daarvan op dit moment niet het beste argument om hierop tegen te zijn.
Het hoe is al helemaal niet ingewikkeld: kijk naar 1984 en doe alles precies andersom: het minimumloon 3% hoger en een extra ambtenarenbonus. Dat lijkt me een mooi begin. Ten tweede: kijk naar de jaren negentig en laat mensen minder werken met behoud van salaris. Van 36 of 40 uur naar 30 of 35 uur als standaard, waarbij meer werken natuurlijk best mag, maar dan wel met een evenredige loonsverhoging. Ten derde: zorg voor minimumbaanzekerheid in combinatie met bestaanszekerheid. Geen basisinkomen, maar wel voor iedereen de kans om volop te participeren in de samenleving.
Dan komt die samenleving waar John Maynard Keynes negentig jaar geleden over schreef, waarbij we minder werken en meer genieten, ook nog eens dichterbij.
Hans Stegeman