Eneco-topman Jeroen de Haas heeft serieuze twijfels of het marktsysteem wezenlijk bijdraagt aan de energievoorziening op lange termijn. ‘Hoeveel durven we eigenlijk aan marktkrachten over te laten?
Splitsen of niet, dat is de vraag. Jeroen de Haas maakt zich er al jaren druk over. We ontmoeten de topman van Eneco vlak voordat Europese rechters min of meer groen licht geven inzake de rechtmatigheid van de Splitsingswet uit 2006, waarmee de Nederlandse politiek energiebedrijven wil verplichten de netwerken van hun productie- en leveringsbedrijf te splitsen.
Van de grote vier hebben Essent en Nuon dat al gedaan: hun netwerken zijn – onder de namen Enexis en Liander – nog in overheidshanden, de productie werd voor vele miljarden verkocht aan het Zweedse Vattenfall (Nuon) en het Duitse RWE (Essent). Delta en Eneco zijn daarentegen nog ‘geïntegreerde’ energiebedrijven. De Haas is al jaren warm pleitbezorger voor niet-splitsen. Dat de politiek nog steeds aanstuurt op marktwerking aan de leveringskant van energie en toezicht aan de nettenkant, is in zijn ogen een achterhaald ideaal uit de jaren negentig. Wat de uitkomst van dit dispuut ook moge zijn, het typeert de enorme marktdynamiek die de energiesector al jaren domineert.
Wat heeft de liberalisering van de energiesector opgeleverd?
‘De klant-oriëntatie van energiebedrijven is ontegenzeggelijk verbeterd. Marktwerking zou daarnaast moeten zorgen voor meer efficiency en een betere betaalbaarheid. Ik heb serieuze twijfels of het marktsysteem maatschappelijk gezien bijdraagt aan de betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid van de energievoorziening op lange termijn, de drie maatschappelijke doelen die we als sector nastreven en met elkaar in evenwicht moeten zien te houden. Dat balanceren is heel lastig: terwijl consumenten steeds vaker zelf energie opwekken, moeten wij bijvoorbeeld dezelfde voorzieningszekerheid blijven bieden. Hoe moeilijk het is die balans in evenwicht te houden, hebben we gezien in Duitsland. Daar is zwaar ingezet op wind- en zonne-energie. De netbeheerders geven gegarandeerde opbrengsten voor leveranciers van zonne-energie. Geredeneerd vanuit onze duurzaamheidsstrategie ben ik voor een dergelijke subsidie, maar het heeft de business case voor de fossiele centrales in Duitsland massief beïnvloed. De kosten stijgen rap als het niet waait en de zon niet schijnt.’
Half oktober pleitten tien grote Europese nutsbedrijven voor stopzetting van de subsidies op zonne- en windenergie. Ze vinden subsidies te ontwrichtend. Eens?
‘Ik heb begrip voor hun onvrede. Ze zeggen tegen de overheden: wij bieden de service om onze gas- en kolencentrales op standby te laten staan, voor het geval de productie van duurzame, gesubsidieerde energie afneemt. Geef ons daar dan maar een vast bedrag voor. Dat weigeren de overheden. Waarna deze nutsbedrijven op hun beurt dreigen hun centrales uit te zetten. Zij kijken immers vooral naar de economische levensduur van hun centrales en naar wat het kost ze gedurende die hele periode in de lucht te houden. In Engeland zie je dat de nutsbedrijven niet meer investeren in nieuwe centrales. Ze willen alleen nog bouwen op voorwaarde dat de overheid voor de komende veertig jaar een minimumopbrengst per megawattuur garandeert, voor een bedrag dat veel hoger is dan de marktprijs. Zij anticiperen op een stijging van de energieprijs, terwijl die juist goedkoper gaat worden als de transitie naar een duurzame energievoorziening doorzet.
Hoe ver is de energiesector met verduurzaming?
‘We zitten nu middenin een enorme transitie. We komen uit een situatie waarbij de energievoorziening werd gekenmerkt door grootschalige fossiele centrales. Vanuit één punt werd elektriciteit via het netwerk bij de verbruiker afgeleverd. Nu zitten we in een overgang waarbij duurzame energie en gas een steeds belangrijkere rol spelen, naast de bestaande kolen- en kerncentrales. Uiteindelijk groeit de samenleving toe naar een meer kleinschalig, duurzaam energielandschap. Naar een decentraal tweewegsysteem, waarbij gezinnen en bedrijven zelf kleinschalig schone energie opwekken en indien nodig teruggeven aan het net, of uitwisselen met hun buren. Kenmerkend voor deze fase is de wederkerigheid, waarbij producenten van energie samenwerken met eindgebruikers die steeds vaker samen energie inkopen. De vernieuwing van een centrale naar een decentrale infrastructuur is voor energiebedrijven uitgegroeid tot een enorme uitdaging. Dat verklaart ook de oproep van die tien Europese fossiele energiebedrijven; hun businessmodel werkt niet meer.’
U sprak net over de balans tussen betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid. Die ‘driehoek’ geldt voor veel meer kapitaalintensieve sectoren met een publieke taak, zoals telecom, de zorg en het spoor. Welke lessen kan de overheid trekken uit de ervaringen in de energiesector?
‘Theoretisch kun je altijd een markt creëren die ervoor zorgt dat maatschappelijke doelen worden gehaald. De vraag is alleen: hoeveel en welke overheidsprikkels heb je daar in de praktijk voor nodig? In onze sector is de overheid nog zó prominent aanwezig, dat je nauwelijks nog van een markt kunt spreken. Waardoor de voordelen van marktwerking al snel verbleken. Ik pleit niet voor het volledig terugdraaien ervan, hooguit voor een correctie. We moeten simpelweg niet alles van deze marktwerking verwachten. Ook in sectoren als de zorg zie je dat men niet durft te vertrouwen op volledige marktwerking tussen patiënt en zorgaanbieders. Met de rol van de zorgverzekeraars wordt een grote correctiefactor in de markt aangebracht, om te zorgen voor goede, betaalbare zorg. Dat vind ik als burger volstrekt begrijpelijk. Het typeert hoe moeilijk het is markt en maatschappelijke doelen in één systeem te vatten. En dan ben je terug bij de kernvraag: hoeveel durf je als overheid, of eigenlijk als Nederlandse samenleving, aan de marktkrachten over te laten?’
Veelgehoorde kritiek op de overheid is dat het beleid of de spelregels te vaak veranderen, met vergaande gevolgen voor de marktspelers.
‘Dat is inderdaad een lastig punt. Neem de markt van de CO2-emissierechten. De huidige prijs van deze rechten is veel lager dan wat we ervan hadden verwacht. Dat komt onder meer door weeffouten in het Europese systeem van de emissiehandel. Wat tot nu toe heeft ontbroken, is dat die overheid bij wijze van spreken de koers van de CO2-rechten ondersteunt, bijvoorbeeld op een koers van minimaal veertig euro per ton CO2. Als een overheid die koersondersteuning niet biedt en toelaat dat de prijs zo enorm hard mag dalen als we hebben gezien, is het systeem kapot. Op zich heb ik begrip voor diezelfde overheid, omdat de val van de prijs van CO2-emissierechten samenging met de zich verdiepende crisis. Politici durfden niet in deze markt in te grijpen, omdat bedrijven anders hun productie naar de VS zouden verplaatsen waar energie dankzij de schaliegasrevolutie steeds goedkoper is geworden.’
Het leek er aanvankelijk op dat Nuon en Essent beter af waren met hun kapitaalkrachtige moeders uit het buitenland. Nu lijkt zich dat tegen hen te keren. Is Eneco de lachende derde?
‘Het is zoals het is. Maar die moeders zijn niet meer zo kapitaalkrachtig. Ik verwacht dat men zich steeds meer terugtrekt op de thuismarkten en steeds minder investeert in landen die geen thuismarkt zijn. Dat vind ik doodzonde, want we zijn als Nederland helemaal niet gebaat bij deze situatie. We hebben Nuon en Essent ook nodig om onze energietransitie waar te maken. In onmacht kijken we nu met z’n allen naar een systeem dat steeds harder kraakt. Mijn punt is: breng niet nog meer risico in het huidige systeem, door ons te dwingen ons netwerk af te splitsen. Geen land ter wereld heeft dat gedaan of overweegt het. Doel van de Nederlandse regering is om in 2020 veertien procent van het energieverbruik duurzaam op te wekken; Eneco wil in 2020 minimaal veertig procent van de elektriciteitsproductie duurzaam opwekken. Dat leidt tot significant minder CO2-uitstoot, maar dwingt ons om bovengemiddelde risico’s te nemen: we zetten immers met name in op wind- en zonne-energie, en dat zijn onvoorspelbare energiebronnen. Om die grilligheid aan de productiekant op te kunnen vangen, hebben we bijvoorbeeld een dure gascentrale op standby staan. We steken onze nek uit om dit te realiseren. Maar een sterke balans is daarvoor onontbeerlijk, en daar horen onze netten bij. Al zetten we binnen onze groep ons netbedrijf Stedin netjes organisatorisch apart. Dat moet van de wet, en dat doen we volledig. Willen we de duurzaamheidsdoelen halen, dan hebben we de gesplitste bedrijven hard nodig de komende jaren. Het zou goed zijn als de netwerkbeheerders Enexis en Liander ruim baan zouden krijgen om, net als wij, te investeren in decentrale, duurzame energieopwekking. Dat mogen ze nu nog niet, vanwege de Splitsingswet die productie alleen toestaat aan marktpartijen zonder Nederlands netwerk. De overheid moet geen wetten willen die een mooie ontwikkeling, die goed is voor ons land, tegenhouden. Dat is risicovol.’
Met welke innovaties probeert Eneco die gegeven volatiliteit van duurzame energiebronnen te compenseren?
‘Daar zijn we op uiteenlopende niveaus mee bezig. Zo kun je gebruikmaken van de flexibiliteit van energieconsumptie. Zo beschikken sommige grote chemiebedrijven over potentiële buffercapaciteit. Zowel chemiebedrijven als wij kunnen profiteren van de pieken en dalen in hun productieprocessen: in een dalperiode kunnen zij energie opslaan op momenten dat het hard waait, en wij op dat moment wellicht een lager tarief rekenen. Je moet dan niet alleen gezamenlijk investeren in slimme opslag, maar ook in goed overleg; dat laatste valt in praktijk nog niet mee. We hebben nu wel die negen topsectoren, maar dat werkt allemaal nog te verzuild. Overleg tússen topsectoren biedt enorme kansen, dat onderschrijft iedereen. Ook de energieconsumptie van consumenten kun je via de tarieven sturen door mensen te prikkelen hun apparaten meer te gebruiken naarmate het harder waait, zoals het opladen van een elektrische auto. Want dan betalen ze minder. Dat biedt revolutionaire kansen. Aan de ICT-kant wordt steeds meer mogelijk. We kunnen consumenten, bijvoorbeeld via apps, kwartierprijzen van energieprijzen doorgeven en die gegevens koppelen aan Toon, onze slimme thermostaat waarmee mensen op elk moment inzicht hebben in hun energieverbruik.’
Eneco ontwikkelt en profileert zich al jaren als duurzame speler in de energiesector. Wat is in dat proces de belangrijkste barrière gebleken?
‘Je zou denken: het bouwen van uitgebreide windmolenparken ver in zee. Maar nee, het lastigste is om je zevenduizend medewerkers die draai te laten maken van een klassiek energiebedrijf naar een aanbieder van louter duurzame energie. Toen ik voor het eerst riep dat wij naar het leveren van honderd procent duurzame energie toe willen, gingen de hakken in het zand. Onze techneuten zeiden: ‘Jeroen, dat kán helemaal niet.’ We hebben als raad van bestuur geen einddatum gesteld, maar wel doelen gezet in termen van minimale volumes voor energie uit wind, zon en biomassa. Dat moet je doen, want anders gebeurt er niks. Uit onderzoek op de werkvloer bleek dat onze mensen het lastig vinden om te begrijpen wat de kanteling naar het leveren van duurzame energie feitelijk zou betekenen voor hun functie. En het wordt er met de decentralisering niet eenvoudiger op: vroeger zat de klant veilig achter die meter, nu gaat hij steeds vaker zelf energie opwekken en terugleveren. Wij willen dat proces zo goed mogelijk faciliteren.’
Eneco stimuleert klanten om duurzamer om te gaan met hun energie, maar jullie willen per saldo toch nog steeds zoveel mogelijk energie verkopen? Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
‘Dat sentiment is langzaam verdwenen. Eneco wil op termijn jouw energiebuffer zijn, als jij als bedrijf of als huishouden er zelf decentraal niet meer uitkomt met je eigen opwekking. We groeien meer toe naar een adviesrol. Het gaat ook over het vertrouwen dat de markt heeft in jou als merk. We zijn van oudsher een traditioneel overheidsbedrijf, waar geen ondernemersziel in zat. Bij iedere taakgeoriënteerde organisatie is het moeilijk om er een ziel in te krijgen, zoals je dat bij pure ondernemingen vaak wel ziet. Onze mensen zijn enorm loyaal naar hun taak, doen er bij een storing alles aan om die zo snel mogelijk te verhelpen. Maar wat betreft de loyaliteit en vereenzelviging van onze medewerkers met ons als onderneming, moeten we nog een aantal stappen zetten. Dat vergt geduld en doorzettingsvermogen.’
Auteur Jurgen van Weegen is partner bij strategieconsultant A.T. Kearney.
Het interview met Jeroen de Haas is eerder gepubliceerd in Management Scope 10 2013.