Na 20 jaar wereldwijd confereren is vrijwel iedereen is er inmiddels wel van overtuigd dat het geen goed idee meer is steeds sneller het aardgas en de rest van het koolstof houdende binnenste van onze aarde op te branden.
Dit verbrandingsproces is tot ongekende hoogte gestegen vanaf de tweede helft van de 18e eeuw (industriële revolutie) en leidt inmiddels tot een wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Dit proces is nog lang niet gestopt, laat staan dat het aan het keren is. Circa 45.000 megaton CO2-uitstoot nu ten opzichte van circa 31.000 megaton in 1990; dat is een hele forse stijging. De klimaatconferenties (COP’s) waarvan de eerste in 1995 in Berlijn plaatsvond, hebben geleid tot het Kyoto Protocol in 1997 en het Klimaatverdrag in Parijs in 2015. Dit verdrag is onlangs in de Verenigde Staten getekend.
Milieubewustwording
Hoewel Nederland voor nog geen 0,5% (circa 200 megaton) bijdraagt aan de emissies van broeikasgassen in de wereld, zullen we ook hier ons moeten voorbereiden op een industrie, land- en tuinbouw, vervoer en warmte- en koudevoorziening in de gebouwde omgeving met een zo laag als mogelijk gebruik van fossiele brandstoffen. Het gaat immers om een wereldwijde ‘omslag’ van het fossiele tijdperk naar een meer circulair model.
Minder afhankelijk
Het is niet alleen vanwege deze broeikasgasemissies dat een vermindering van het fossiele brandstofgebruik van belang is. Ook de steeds groter wordende afhankelijkheid voor onze energievoorziening uit landen waarmee we politiek op gespannen voet staan en waardoor geopolitieke bewegingen enorme prijsfluctuaties kunnen veroorzaken, maken het noodzakelijk dat we voor een stabiele economische positie naar andere structurele oplossingen moeten zoeken. Daarnaast veroorzaken fossiele brandstoffen ook andere milieuschades en sociaal ongewenste situaties bijvoorbeeld in de mijnbouw.
In Nederland is de afgelopen jaren al het een en ander gebeurd om deze de-fossilisering op gang te krijgen. Er is in 2013 een SER Energieakkoord afgesloten gericht op verdere besparing en verduurzaming van het energiegebruik en de sluiting van oude kolencentrales. Er is een Warmtevisie door het ministerie van Economische Zaken uitgebracht, een visie op 2050 van de Raad voor de Infrastructuur en Leefomgeving en een Energierapport in januari 2016 gevolgd door een Energiedialoog (april-juni 2016). En tenslotte wordt dit najaar een besluit genomen over het eventueel sluiten van nog twee kolencentrales om de Kyoto-afspraken in 2020 te kunnen halen. De minister van Economische Zaken wil na de zomer komen met een energiebeleidsagenda.
Voor de industrie en de verkeer- en vervoersector wordt het een enorme opgave meer fossielvrij te worden. Voor de kortere termijn is de aandacht vooral gericht op de gebouwde omgeving en de land- en tuinbouw. Daarin passen de ‘wijken zonder aardgas’; het onderwerp van deze bundel.
Verduurzamen van de gebouwde omgeving
In de bouwwereld wordt al jaren gewerkt aan het verminderen van het energiegebruik. In het Bouwbesluit zijn eisen opgenomen met betrekking tot de minimale energieprestatie van nieuwbouwwoningen. Er is een energie-index-systematiek ontwikkeld op basis waarvan ook bestaande woningen beoordeeld kunnen worden op hun energieprestatie. Dit heeft ook geleid tot de invoering van een energielabelsystematiek waarmee de energieprestatie van woningen wordt aangeduid. Deze wordt ingezet bij de verkoop en verhuur van woningen en utiliteitsgebouwen.
Nieuwe systematiek
Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe systematiek voor de eisen aan de energieprestatie van woningen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie kwaliteitskenmerken:
- de warmtebehoefte van een woning , zeg maar de kwaliteit van het ‘casco’;
- de mate van het gebruik van duurzaam opgewekte energie en;
- de hoeveelheid (primaire) fossiele energie die nog nodig is om naar de woning toe te voeren.
Vooral het eerste kenmerk houdt direct verband met de woning zelf. De andere twee kenmerken kunnen direct aan het gebouw gebonden zijn, bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak en gasgebruik voor de cv-ketel. Deze kenmerken kunnen ook collectief worden georganiseerd buiten de woning, denk aan lokale warmteopwekking via een warmtenet of een zonneweide in de wijk. Dit is een belangrijke ontwikkeling naar de bijna energieneutrale gebouwde omgeving (BENG). Deze nieuwe methodiek maakt die ontwikkeling beter zichtbaar en kwantificeerbaar, en kan het treffen van doelmatige (overheids)maatregelen beter begeleiden.
Van het aardgas af?
Sinds kort is een veelgehoord statement dat ‘we van het aardgas af moeten’. Daarbij speelt niet alleen het milieubewustzijn een rol maar ook het wantrouwen jegens Poetin en de aardbevingen in het noorden van ons land die verband houden met de gaswinning aldaar. Een keer zal ons eigen gas op zijn. Dan willen we liever niet afhankelijk zijn van aardgas buiten Europa voor de verwarming van onze woningen en andere gebouwen. Het is daarom belangrijk zuinig om te gaan met het gas dat we nog hebben en na te denken over onze toekomstige warmtevoorziening.
We hebben het dan over een transitie naar een duurzame energievoorziening voor de gebouwde omgeving over een periode van enkele tientallen jaren. Dat lijkt lang. Maar het aanpassen van de energie-infrastructuur duurt ook enkele tientallen jaren. Daarom zullen we nu al moeten plannen hoe die infrastructuur langzaam zal moeten veranderen, zodat deze is aangepast aan de situatie waarin we nog maar weinig of helemaal geen gas meer inzetten in de gebouwde omgeving. Dat we uiteindelijk van het aardgas af moeten, wil echter niet zeggen dat alle gasleidingen die er nu liggen op korte termijn onbruikbaar zijn. Mogelijk kunnen er ook ander gasvormen door die leidingen getransporteerd worden. Bijvoorbeeld groen gas of omzetting van andere vormen van energie in een door die leidingen transporteerbaar gas of vloeistof.
Individueel all-electric?
Met elektriciteit kan in al onze energiebehoefte (warmte, licht en kracht) in een woning voorzien worden. Doen we dit massaal ook voor ruimteverwarming, dan moeten de huidige elektriciteitsnetten aanzienlijk worden verzwaard. Dat zal vele miljarden kosten. Schattingen lopen uiteen van 20 tot 70 miljard euro.
Op dit moment is de zogenoemde nul-op-de-meter-woning in ontwikkeling. Met een investering van tussen de 35.000 en 85.000 euro wordt een woning geïsoleerd en voorzien van apparatuur zoals zonnepanelen, zonneboilers, warmtepompen voor het opvangen en opwekken van warmte en elektriciteit. Een dergelijke investering kan over een periode van ongeveer 15 jaar worden terugverdiend. Mits aan de zelf opgewekte elektriciteit eenzelfde waarde kan worden toegerekend als een kleinverbruiker nu betaalt voor elektriciteit: dus inclusief energiebelasting en BTW.
Dat is nu mogelijk op basis van het zogenoemde salderingsrecht. Een massale uitrol van deze verduurzamingsmaatregel is alleen mogelijk als dit salderingsrecht een permanent recht wordt. Nul-op-de-meter-woningen zullen echter veel elektriciteit vanuit het openbare net nodig hebben om altijd over voldoende energie te beschikken. Eigen duurzame opwekking vindt vooral plaats op tijden dat er weinig energie nodig is. Het zelf opslaan van duurzame energie in de woning zal deze optie nog veel duurder maken. En zelfs dan blijft het nog maar de vraag of dit technisch goed realiseerbaar is, vooral in de bestaande bouw. Een all-electric-woning zal dus nog heel lang een woning zijn die voornamelijk (grijze) elektriciteit uit het openbare net gebruikt.
Collectieve warmtevoorziening?
In Nederland zijn we de afgelopen jaren aan twee ontwikkelingen zeer gehecht geraakt: 1) een eigen gasketel en 2) een vrije energiemarkt. De vrije energiemarkt heeft ons energiesysteem technisch niet echt veranderd maar heeft risico’s en verantwoordelijkheden verlegd en een administratief verrekensysteem om het technische systeem heen gebouwd. De verantwoordelijkheid voor de werking van het stroom- en gassysteem is verlegd van de leverancier naar de netbeheerder. De concurrentie tussen stroomproducenten en gasaanbieders is enorm en de kern van de vrije markt.
Eenzelfde grote concurrentie tussen warmtebronnen is niet op korte termijn te verwachten en warmtebronnen zullen waarschijnlijk niet worden aangeboord als voldoende afname onzeker is. Dat maakt de warmtemarkt een hele andere dan die voor stroom en gas. Ook de omvang van warmtenetten is onvergelijkbaar met die van gas en stroom waar vrijwel alle gebouwen in Nederland momenteel op zijn aangesloten. Gas- en stroomnetten kennen enkele miljoenen aangeslotenen. Kosten kunnen dan eenvoudig gesocialiseerd worden zodat iedereen ongeveer hetzelfde betaalt, ook al zijn de kosten niet overal gelijk.
Warmtebronnen werken anders maar op termijn zijn er wellicht wel mogelijkheden te creëren om keuze te bieden tussen verschillende warmtetariefmodellen of misschien soms ook in bronkeuze. Een volledig vrije markt, waarbij een onafhankelijke warmtenetbeheerder altijd zorgt voor voldoende warmtetoevoer lijkt, ook gezien de schaal waarop warmtenetten in Nederland worden beheerd, vooralsnog niet beheers- en betaalbaar.
Integraal en lokaal afwegen
In alle publicaties over de ontwikkeling van warmtenetten in Nederland komt duidelijk naar voren dat een ‘one size fits all’-planning niet werkbaar is. Het zal ook moeilijk zijn vanuit Den Haag aan te geven waar wat precies moet gebeuren. Wel zijn er centrale acties nodig om warmtenetten van de grond te krijgen, zoals:
- de uitfasering van gasnetten mogelijk maken (aansluitplicht gas aanpassen);
- de energieprestatieregulering in de gebouwde omgeving techniek neutraal maken zodat ook aansluitingen op warmtenetten reëel worden gewaardeerd op haar milieurendement (vergeleken met een individuele gas- of elektriciteitstoepassing voor warmte in een gebouw);
- de gemeenten bevoegdheden geven t.a.v. de aansluiting van gebouwen op een warmtenet;
- de onrendabele top voor investeringen in warmtenetten te mitigeren zolang het alternatief nog te goedkoop is.
Gemeenten kunnen in overleg met hun burgers, gebouweigenaren, industrieën, bestaande netbeheerders en energie-aanbieders, de lokale afweging maken welke warmtevoorziening (all-electric, (groen) gas, warmte) waar het best ontwikkeld kan worden. En welke infrastructuur daarvoor nodig is en aangelegd of uitgebreid moet worden. Alhoewel niemand echte ‘lock ins’ wil, zal het onvermijdelijk zijn dat in de beginfase hier en daar wel langjarige afspraken, en mogelijk concessies, nodig zijn. Maar ook toezicht hierop ter bescherming van de consument.
Politieke wil en enthousiasme blijft de sleutel voor succes voor lokale warmtevoorziening
Zonder een enthousiaste wethouder die zijn of haar nek wil uitsteken, is nog geen warmtenetwerk gerealiseerd. Warmte blijft een lokale aangelegenheid die alleen realiseerbaar is als er lokaal een wil is en een weg wordt gevonden.
Helma Kip, Ennatuurlijk
Deze bijdrage maakt deel uit van een serie beschouwingen over de transitie naar een aardgasloze economie, van HIER Klimaatbureau.
Van het gas af 1: Leven en werken zonder aardgas
Van het gas af 2: Met beleid naar de aardgasloze wijk
Van het gas af 3: Cold Turkey stoppen met de verslaving aan aardgas
Van het gas af 4: met grote sprongen
Van het gas af 5: meer spelers dan alleen de gemeente
Van het gas af 6: de toekomst zal duurzaam zijn, maar wanneer?
Van het gas af 7: de VVE als sleutel tot gasloze wijken
Van het gas af 8: Op weg naar gasloze wijken vol energie
Van het gas af 9: Energietransitie betekent samen keuzes maken
Van het gas af 10: Gasbedrijven in de transitie naar wijken zonder aardgas