Het leven in de stad maakt een kannibaal van je. Althans, zo luidt de favoriete metafoor van Jean-Jacques Rousseau, die steden als een broeiplaats van menselijke verdorvenheid beschouwde. Rousseau was zo overtuigd van de kwalijke gevolgen van de urbanisatie dat hij “nog liever zag dat mensen als koeien in een weiland zouden grazen dan dat ze elkaar verslinden in de steden.” Urbanisatie maakt mensen ongevoelig voor het lijden op het platteland, en als stedelingen samenhokken, verdwijnt hun vermogen tot mededogen voor anderen. Stedelingen worden het soort mensen die bereid zijn elkaar te offeren teneinde hun honger te stillen: kannibalen.
Rousseau’s angst dat steden hun inwoners ertoe aanzetten hun eigen belangen na te jagen ten koste van anderen is vandaag de dag nog net zo relevant als in de achttiende eeuw. En nergens is dit méér waar dan in het voedselsysteem.
Zo lang als er steden bestaan, zijn er strategieën geweest om ze te voeden. In Groot-Brittannië heeft de volkstuinbeweging tijdens de Industriële Revolutie een systeem voortgebracht dat de werkende armen toegang heeft verschaft tot grond voor het verbouwen van fruit en groente. Tot op de dag van vandaag blijven deze volkstuintjes een populaire bron van voedsel voor Britse stedelingen; naar schatting 350.000 mensen hebben een volkstuintje en nog eens 800.000 willen er één.
Wereldwijd erkennen steden het belang van de stedelijke landbouw, en met name van de stedelijke agro-ecologie, die biologische diversiteit – in plaats van chemische meststoffen en bestrijdingsmiddelen – gebruikt om de bodemkwaliteit te verbeteren, de oogsten te verruimen en het watergebruik binnen de perken te houden. Stedelijke agglomeraties van Rome tot São Paolo hebben de agro-ecologie omarmd om gezondheidscrises, klimaatverandering en armoede aan te pakken.
Maar als u nog nooit van dit soort landbouw heeft gehoord, kan zorgvuldige lectuur van de geschriften van Rousseau u misschien uitleggen waarom: de rijkdom die de stedelijke elites optasten wordt erdoor bedreigd.
Rousseau voorzag waar en hoe de democratie ontwricht raakt: “Als steden schadelijk zijn, zijn hoofdsteden dat nog meer,” schreef hij ooit. “Een hoofdstad is een afgrond waarin vrijwel de hele natie haar moraal, haar wetten, haar moed en haar vrijheid verliest.” In de context van voedsel zijn hoofdsteden de plekken waar vandaag de dag geld wordt uitgegeven om plaatselijke overheden ervan te weerhouden hun burgers te beschermen.
Neem de lobbycampagne van de voedselindustrie tijdens de aanloop naar de recente tussentijdse Congresverkiezingen in de Verenigde Staten. In de staat Washington hebben Coca-Cola, PepsiCo en Keurig Dr Pepper ruim $20 mln uitgegeven om een maatregel ingevoerd te krijgen die steden ervan moet weerhouden de belasting op kruidenierswaren te verhogen – waaronder die op suikerhoudende frisdranken, waarvan bekend is dat ze het risico op type 2 diabetes doen toenemen. Het initiatief heeft het gehaald, en hoewel de bestaande belasting op suikerhoudende frisdranken in Seattle overeind bleef, zullen andere steden dat voorbeeld niet kunnen volgen. Om de boodschappenuitgaven laag te houden en de winst van de industrieën hoog, werden de inwoners van de staat Washington ertoe overgehaald elkaar te offeren.
Zij zijn niet de enigen. Het afgelopen decennium hebben twaalf Amerikaanse staten wetgeving ingevoerd om gemeenten ervan te weerhouden de volksgezondheidscrisis van industrieel voedsel aan te pakken, en tenminste 26 staten hebben wetten ingevoerd om voedselfirma’s te beschermen tegen rechtszaken over dieet-gerelateerde ziekten. Hoewel sommige beleidsmakers erkennen dat de voedselindustrie de tactiek van Big Tobacco imiteert, voorspelde Rousseau een meer algemene trend: de stedelijke rijkdom is onverenigbaar met de publieke vrijheid.
In de jaren zestig van de 18e eeuw, toen de Corsicanen Rousseau om advies vroegen over het schrijven van een grondwet, raadde hij hen aan boer te blijven. “Een agrarisch volk zou nooit het gemak van de steden moeten begeren en het leven moeten willen leiden van de nietsnutten die daar wonen,” maande hij hen. “De handel produceert welvaart, maar de landbouw garandeert vrijheid. Je zou kunnen zeggen dat het beter is om zowel welvaart als vrijheid te hebben, maar die twee zijn onverenigbaar.”
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat Rousseau’s onbuigzame anti-urbanisme zijn houdbaarheidsdatum inmiddels wel gepasseerd is. Eén reden dat de hedendaagse voedselindustrie zo agressief haar producten opdringt, is precies dat steden de drijvende kracht zijn geworden achter progressieve veranderingen. Meer nog dan presidenten onderkennen burgemeesters dat het garanderen van een gezond voedselsysteem vergt dat een ongezond systeem wordt vervangen. Een toenemend aantal gemeentelijke overheden omarmt nu initiatieven als het Milan Urban Food Policy Pact, dat nieuwe benaderingen stimuleert voor het aanpakken van problemen als honger, ecologische risico’s en duurzaamheid.
Maar Rousseau heeft nog steeds op een andere manier gelijk: beleid kan niet plaatsvinden zonder politiek, en de grootste uitdaging voor het voeden van de steden van morgen ligt in de problemen die het gevolg zijn van geconcentreerde rijkdom. Honger in de steden en op het platteland is een product van de armoede, en armoede is een gevolg van de moderne voedselsystemen. In de VS bevinden zeven van de tien slechtst betaalde banen zich in de voedselindustrie, ook al boeken de bedrijven in deze sector recordwinsten.
Het is niet via het letterlijk bebouwen van het land dat we de steden van de toekomst zullen kunnen voeden. Dit zal eerder gebeuren door het ongedaan maken van Rousseau’s sociale “kannibalisme.” Dat betekent het cultiveren van de solidariteit met degenen die de meeste schade ondervinden van het hedendaagse voedselsysteem en het gebruik maken van de gedeelde woede over het groeiende aantal ondervoede en slecht gevoede mensen om ons gemeenschappelijk voor echte veranderingen in te zetten.
Raj Patel